Gedachtenwisseling.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
Aan Mejuffr. B. Kortenbroek te Breda.
Geachte Mejuffrouw! - Als antwoord op Uw ingezonden stuk in No. 31 van ‘De Holl. Lelie’, naar aanleiding van mijn artikel ‘De Vrouw’ in No. 29, meen ik met het volgende te kunnen volstaan:
Ik heb nergens in mijn artikel gesproken van de minderwaardigheid der vrouw, maar alleen gewezen op de ongelijksoortigheid.
Daar vrouw en man, m.i. twee ongelijksoortige grootheden zijn, dienen zij ook ongelijk te worden behandeld.
Wat is b.v. de militaire dienstplicht, met zijn herhaaldelijk en jarenlang ‘opkomen’ niet een ernstige belemmering in de positie van den man. Is het, zoo vraag ik U - en ook freule Lohman - niet een schreeuwend onrecht tegenover den man wanneer men, vooral in verband hiermee, de vrouw in alles met hem gelijk stelt wat zijn rechten betreft, maar niet wat zijn plichten aanbelangt?
Den Haag, 3 Febr. 1913.
H. VISSER.