gesneden tong en rookvleesch, en het krentebrood op een broodplank, en 't Haagsch ontbijt in 't midden in den brood-bak, en, tusschen Evert en mij in, een op ouderwetsche manier gladgestreken boter-vlootje, ineens denk ik mij een andere huiskamer straks, en Evert en ik alleen daarin, tegenover elkaar op dezelfde wijze, met moderner meubels dan hier, heelemaal naar mijn smaak, want ik weet dat Evert mij in alles vrij zal laten, en met lichter kleuren van behang en van gordijnen om ons heen, zooals ik 't graag heb, en met geen platgestreken botervlootje meer, maar de frissche, lekkere, op ijs koel gehouden hôtel-bolletjes van 't buitenland, en met een Engelsch-gemutst, zwart-gekleed dienstmeisje om ons te bedienen.... O ja, 't zou wèl prettig, wel genotvol zijn, zoo'n comfort elken dag! Evert kan het zoo goed betalen, en... wil het zoo graag betalen - voor mij!
Ze zeggen immers allemaal, de heele familie de Brienne, met somber eigengerechtig hoofdschudden, dat ik een luxe-kindje ben, - nemen mij 't kwalijk dat ik, zijnde van hun ras, daarmede óók heb geërfd hun rijkelui's behoeften, hun rijkelui's neigingen, hun rijkelui's smaken, waarin ik ben opgevoed jaren en jaren lang. - -
't Bloed van mijn moeder, van mijn jong-gestorven, in weelde grootgebrachte moeder vloeit daarenboven óók in mij, heeft zich in mij vermengd met dat van de aristocratische de Briennes, waarin, - hun naam zegt het - een druppel fransch hugenoten-bloed vloeit....
Als ik een luxe-kindje ben, kan ik het dan helpen? Is het mijn schuld zoo misschien de erfenis van 't fransche, lichtzinnige, vlugstroomende bloed rijkelijker is geworden in mijn aderen, dan dat van het trager-stroomende hollandsche? - -
O, geen finantieele zorgen, en altijd overvloed en gemak om je heen, van alles wat je maar wenscht, en 't wit damast, en 't oud-porselein, en de zilveren vorken en lepels, en de onberispelijke bediening, alles in één woord van de zoete dagen van weleer, van het te vroeg verloren ouderlijk huis.... dat alles opnieuw terug te hebben voorgoed, - wàt heerlijk zou 't zijn, wàt heerlijk!....
Maar... maar... Evert en ik zullen elkaar niets te zeggen hebben, ik althans niet aan hem! Zwijgend als nu zullen we tegen elkaar over zitten, hij, de ver van mijn zieleleven afstaande, eng zijn-eigen-weg-afgebakend-hebbende geloovige, en werker voor ‘de goede zaak’, ik het met mijn illusies en levensplannen en vage droomen vervulde wezen, ‘niet als de anderen’, dat ik nu eenmaal ben.
O! 't zal innig vervelend zijn, op den duur, zulk samenleven! Hij zal me irriteeren, als nu, zonder het te kunnen helpen, door zijn gezicht, zijn figuur, zijn kleeding, zijn woorden, door alles in een woord.
En ik zal hem dankbaar moeten zijn toch, - omdat hij me immers alles gaf! - -
Misschien echter zal ik er aan wennen van lieverlede! Anderen trouwen óók wel zonder hooge liefde.
Evert is de beste, eerlijkste, oprechtste vriend, die er bestaat. En ik acht hem; ik acht hem zoo heel waarachtig. - -
Maar dan....
O God, dan wordt het avond. En dan zie ik de intimiteit van een slaapkamer, waarin we beiden zullen verdwijnen. - -
Dáár ook zullen het lichte, teere, witte meubeltjes zijn, naar mijn smaak, met véél verguld, en met zachtblauwe kussens, en met een élégante toilettafel, met mijn eigen mooie oude zilver-artikelen erop gearrangeerd. - -
En 't plafond geschilderd, met fijne-broze blauwe nuances van vreemdsoortige bloemen en tropische vogels - -
Maar de rest! Wat dan komt! - -
God - o God! - - Verbeeldt je! - - Dat nooit - - nooit - - nooit! - -
Ik kan niet - - Ik kàn me niet verkoopen. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
‘Je bent weer veel te dun gekleed’ - valt tante uit, die me ineens ziet huiveren van een zenuwrilling. -
Ik schrik ervan op; uit mijn geestelijke afwezigheid weer teruggeroepen in de werkelijkheid om me heen, van 't koude proza van m'n ongewisse toekomst, van meisje zonder geld, dat hier slechts tijdelijk toeft in een zonder-zorgen-weelde-omgeving, waaraan ze zóó zeer behoefte heeft, omdat ze er in opgroeide. Tegelijk bevestigt Evert, bezorgd kijkend naar m'n blouse, die aan den hals een doorzichtig tulle inzetstuk heeft, waardoor mijn huid heengluurt:
‘Nietwaar, freule, dat vind ik ook. Met ons ongestadig hollandsch weer moest Kate werkelijk méér rekening houden, dan ze doet. En dan, dat ze nooit overschoenen draagt!’ -
Want Evert, practische hollander, heeft geen oog voor élégantie, zoodra die in strijd raakt met ‘de zorg voor je gezondheid’. Evert is de prozaïsch-volmaakte echtgenoot, die zijn vrouw eigenhandig in olifant-achtigmakende bouffantes en shawls zal wikkelen, en hare voeten zal verlompen met klotsblokken van overschoenen, onbekommerd om hare verleelijking daardoor, als 't maar ‘gezond’ is.
Het prikkelt me dat hij over me spreekt op een toon alsof ik een beetje zijn eigendom ben. Tenminste, zoo voel ik het, in m'n onrechtvaardigheid tegenover hem, en ik snij zijn verdere goedgemeende bemerkingen dus af met een ongenadig:
‘Wat heb jij nu voor verstand daarvan! -