Oudejaarsavond!
Een uur van groote wijding! Een uur, waarin spieren en zenuwen zich ontspannen, waarin de handen werkeloos in den schoot glijden, de oogen doelloos voor zich uit staren en de menschenziel zich blootlegt voor eigen scherpen speurblik van goed en kwaad.
En in dit oudejaarsavonduur, als alles een oogenblik rustig en vredig om ons heen is, als met de lichamelijke rust de geest zich ontspant en ronddoolt in het verleden en het heden, dan concentreeren zich onze gedachten om het ‘Leven’, om dat groote raadsel, naar welker oplossing de menschelijke geest zoekt, eeuwen en eeuwen lang! Eene oplossing, die hij zoekt in eigen gedachtensfeer, aangepast aan den tijdgeest; eene oplossing, die hij tracht te vinden in eigen zielstoestand, verband houdende met eigen geestesontwikkeling.
En in dit oudejaarsavonduur trekt het leven aan ons voorbij; we wenden en we draaien ons en bekijken het aan alle kanten. En met groote vragende oogen staren we naar dat vreemde, dat onbekende, waarin we geplaatst zijn zonder mededoogen; dat ons dwingt deel te nemen aan den woesten strijd om het bestaan; dat ons afvraagt al onze lichaamskracht, al onze energie, al onze gaven van geest en verstand; dat aanraakt, ruw en wreed, het beste, het mooiste, het heiligste, wat in ons is!
Dat leven, dat ons in onze jeugd zoo lokte met zeldzame bekoring, dat ons betooverde met heerlijke beloften van geluk en schoonheid; dat leven, waaraan we ons gevangen gaven, geheel en al, met onbeperkt vertrouwen, met al onze illusies en idealen; dat zelfde leven heeft ons gebracht zoo wreede ontgoocheling, zoo bittere teleurstelling! Ouder geworden, geleerd hebbende langzamer te gaan en scherper te zien, heeft het ons teleurgesteld in menig blijde verwachting, heeft het ons geschokt in ons geloof en vertrouwen in de menschen!
En we weten, dat we niet meer zien zoo mooi, zoo heerlijk mooi als in onze jeugd, en we voelen, dat we niet meer zijn zoo blij, zoo heerlijk blij van hart als vroeger en bij de gedachte aan al dat mooi, dat heen ging in ons, dringen tranen, groote tranen in onze oogen en vallen op de rustende handen, die zoo dapper meehielpen om levensleed te verwerken! Het is of onze veerkracht verlamd, onze werkkracht gebroken is en we voelen ons diep wanhopig, omdat we vreezen te verliezen in ons verder leven, wat we zoo zielsgraag willen behouden en waaraan we ons angstig vastklemmen: ‘het vertrouwen in het Goede, het geloof in het Mooie’!
En snikkend voelen we ons ontzinken den moed, de kracht om verder te strijden den wanhopigen worstelstrijd van ons mooi-innerlijk met de menschenwereld!
En steeds dieper blikken we in het leven en aanschouwen den eeuwigen strijd van de menschen. En tegelijk met de jammerkreten, die ons oor bereiken, en altijd weer, in eentonige regelmaat, aangolven uit die groote menschenmassa, zien we de angst- en smarttrekken, die verraden den rusteloozen, geweldigen strijd om het bestaan, waardoor de mensch ontaardt en zichzelf verliest. En dan komt er iets als medelijden in ons met de menschen en ons oordeel wordt zachter, naarmate ‘het zien en begrijpen’ verzachtende omstandigheden aanvoert. ‘Tout voir et tout comprendre est une grande raison d'incertitude’, zegt Madame de Staël.
Deze woorden treffen ons bijzonder op dezen oudejaarsavond, den avond, waarop al het leed, dat over ons kwam in het afgeloopen jaar, aan ons voorbij trekt en ons opnieuw pijnlijk beroert. Maar... ‘alles zien en begrijpen’ maakt ons oordeel zacht en mild, stemt ons vergevensgezind, ontneemt ons den wil en den moed om hard aan te pakken en maakt ons daardoor onzeker in ons optreden!
Daartegenover staat echter, dat ‘alles zien en alles begrijpen’ ook het leed, ons door menschen aangedaan, minder hard maakt voor ons eigen gevoel en dat we tegenover het mooie, dat we verloren in den levensstrijd, stellen al het goede, dat ons is gebleven en al het mooie, dat tot ons kwam en dat nu dubbel waarde heeft, omdat we het nog mooi kunnen zien en voelen na alles, wat het leven en de omgang met menschen ons heeft ontnomen. -
En eene groote verteedering komt over ons op dezen laatsten avond van het oude jaar. En we voelen in ons terugkomen den moed om te leven, de kracht om te strijden. En we voelen ons opgewekt en sterk, omdat juist het zielsverdriet over ondervonden levensleed ons doet gevoelen, dat daarbinnen in ons nog is het goede, het mooie, dat ons zal opheffen en ons een waarborg zal zijn voor ‘het zonnige, het warme’, dat we niet kunnen missen in ons leven!