| |
Naar aanleiding van ‘Herinneringen’ door Anna de Savornin Lohman.
Uitgave Van Kampen, Amsterdam.
Jonkvrouwe Anna de Savornin Lohman.
Hooggeachte Freule Lohman.
Uw boek ‘Herinneringen’ heb ik gelezen thans. 't Is 't eerste boek, na ‘Vragensmoede’ dat ik van U las. Na het eerste (Vragensmoede) vond ik het zonde zou gauw weer iets anders te lezen. Ik moest de indrukken een wijle op mij laten inwerken, en er zoodoende langer van genieten. Ook dit boek bevalt mij zeer. Ik wil U er toch even over schrijven, wat aangaat een eigenaardige passage over de Ned. Herv. Kerk, zooals gij die teekent op bldz. 45 en 46. Het is m.i. onjuist ‘dat de Ned. Herv. Kerk er belijdenis-schriften op nahoudt op papier, welke door moderne predikanten niet worden gehandhaafd’. Wat is de kwestie? Dit: De Ned. Herv. Kerk
| |
| |
houdt, als instituut, niet formeel, de hand aan het artikel dat in formeelen zin de tucht handhaaft (Art. 15 Reglement voor Kerkelijk Opzicht en Tucht). Zij handhaaft als geestelijk lichaam de tucht in geestelijken zin, maar acht zich niet geroepen tot de uitvoering van dit artikel, zooals Afgescheidenen (1834) en Doleerenden dit opvatten. Zij gaat hierbij uit van de gedachte dat de Kerk een geestelijk instituut is, waarvan in dezen het bijbelwoord geldt, wat de tucht in formeelen zin betreft: ‘Laat ze te zamen opwasschen tot den dag des oogstes, opdat gij misschien met het onkruid ook de tarwe niet uittrekt.’
De tucht wordt evenwel gehandhaafd in de conscientie, door predicatie, enz. enz. enz. Dat de herv. kerk hierin haar dienaars vrij laat is alweer om dezelfde reden. Bindt men ze, dan kweekt men bovendien huichelaars. En ook gaat men van de stelling uit, dat predikanten zoo goed als leeken voor Hooger Autoriteit verantwoordelijk zijn.
Intusschen geef ik U gaarne toe, dat de Afgescheidenen op meer geestelijke motieven konden bogen in 1834. De Doleerenden gingen zich te buiten door revolutie te gaan maken, in plaats van met hun klachten en bezwaren tot de wettig gekozen Synode te gaan. Hiervan gaf indertijd de Utrechtsche Courant een merkwaardig overzicht, in een artikel, dat ik even voor U wil overschrijven, daar het U misschien (men weet nooit) kon te pas komen. 't Luidt als volgt:
‘Er is te Amsterdam een vereeniging van kerkeraadsleden, welke geheel bestaat uit volgelingen van Dr. Kuyper, en die steeds, zoo dikwijls dit noodig is, vòòr de openbare kerkeraadsvergaderingen bijeenkomt, en daar vaststelt hoe men in den kerkeraad spreken en stemmen zal. Aangezien de leden dezer vereeniging, die geheel een particulier karakter draagt en ten huize van Dr. Kuyper vergadert, over de meerderheid in den kerkeraad beschikken (80 tegen 20), zoo zijn de kerkeraadsvergaderingen slechts zittingen, waar de vonnissen worden uitgesproken, die in die “particuliere vereeniging van kerkeraadsleden” geveld zijn.
Wat was nu in de maand December (1885) in een dezer geheime zittingen besloten? Men zou aan de kerkvoogden de vrije beschikking geven over den dienst in de kerkgebouwen, zoodat zij van den predikstoel zouden kunnen weren, ieder die hen goeddacht. De opdracht was, daarop niemand anders toe te laten, dan zulke predikanten, die echt gereformeerd waren, volgens het gevoelen van Dr. Kuyper. Aangezien nu de heer Kuyper c.s. zoowel in de kerkvoogdij als in den kerkeraad de macht in handen heeft, wilde men eenvoudig de macht van het laatste lichaam overbrengen bij het eerste college, omdat de kerkvoogdij geen enkele autoriteit boven zich heeft, terwijl de kerkeraad altijd onder de hoogere besturen staat, en daardoor niet kon doen wat hij wilde.
Nu is er een bepaling in het reglement van den Amsterdamschen Kerkeraad, dat behalve de voorstellen, die op de agenda staan, ook onderwerpen mogen worden ter tafel gebracht en afgedaan, die door een bepaald aantal leden worden voorgesteld.
Wat was nu in een geheime vergadering der bovengenoemde kerkeraadsleden besloten?:
Op de kerkeraadsvergadering, te houden op den 21 Dec., onder voorzitterschap van Ds. v.d. Horst, zou, staande die vergadering, aan den voorzitter worden overhandigd een couvert, waarin het bovengenoemde voorstel, om alle macht over kerk en godsdienstoefeningen in handen te stellen van kerkvoogden. Het aantal onderteekenaars was meer dan voldoende en de meerderheid zou gereedstaan, om alle voorstellen, uit die enveloppe te voorschijn komende, dadelijk en bloc aan te nemen.
Alvorens echter de leden dier geheime vergadering zoo de macht uit handen gaven, hadden de kerkvoogden, die ook leden der vereeniging waren, hun plan de campagne aan hunne trawanten medegedeeld. De revolutie zou onmiddellijk beginnen. Aan de drie moderne predikanten te Amsterdam, de heeren Laurillard, Ternooy Apel, en Berlage, zou dadelijk het recht ontzegd worden, om als dienstdoende predikanten de kerkgebouwen binnen te treden. Zonder complimenten zouden ze buiten de deur gezet worden. Iets beleefder zou men een 9-tal andere heeren behandelen, die wel tot de orthodoxe partij, maar meer tot de irenische (vredelievende) richting behooren, waaronder de predikanten De Graaf, Van Marken, Hogerzeil, Ten Kate, Vos, Adriani, Posthumus Meyjes en Westhoff. Men zou aan dezen kennis geven, dat men van hen liever niet meer gediend was en dat men hen daarom vriendelijk verzocht: zich voortaan te onthouden van het voorgaan bij godsdienstoefeningen, daar men op andere
| |
| |
en betere wijze in die behoefte zou voorzien. Dat waren er weer 9 op fatsoenlijke wijze aan den dijk gezet.
Eindelijk zou aan eenige broeders, die wel gereformeerd zijn, volgens het college van kerkvoogden, maar toch niet als makke schapen blindelings den leidsman wilden volgen, worden medegedeeld, dat ze in de kooi mochten blijven, mits absolutie vragende voor hunne zonden, en gehoorzaamheid belovende aan vader Abraham. Hiertoe behoorden ds. van der Horst, praeses van den kerkeraad, en ds. v.d. Dussen.
Men zou zoodoende 12 predikanten te kort komen, doch voor dezen waren reeds 12 plaatsvervangers aangeworven uit buitengemeenten. De lijst dier heeren bestaat reeds en, wat meer is, zij hadden zich reeds bereid verklaard, dadelijk op te treden wanneer alles in orde zou zijn.
Doch, o verdorvenheid van het menschdom, er was onder de schare, die in die geheime vergadering dit plan zoo kunstig had ontworpen, één Judas, die zijn broederen verried.
Het geheim kwam ter oore van het Classicaal Bestuur, vóórdat de bedoelde kerkeraadsvergadering gehouden kon worden, en de voorzitter, ds. v.d. Horst, was gewaarschuwd, welke dynamiet-bom voor hem zou worden neergelegd. Welke maatregelen genomen waren, om te waken, dat de inhoud van het gewichtige pakket, dat zulk een gevaarlijke brandstof inhield, schadeloos zou blijven, is een geheim van het classicaal bestuur, want ds. v.d. Horst, de voorzitter, pareerde den slag, door, toen op den bepaalden tijd nog enkele leden ontbraken aan het getal, vereischt om wettige besluiten te nemen, de vergadering onmiddellijk een week te verdagen.
In dien tijd nam het classicaal bestuur de noodige maatregelen om den coup d'état’ te verijdelen, en de aanslag mislukte. Het bewuste besluit kon niet tot stand komen, en de heeren ontwerpers werden geschorst. De wereld werd daardoor, helaas, beroofd van een treffend schouwspel om te zien: Een kudde (van gereformeerde dominé's), en één herder (vader Kuyper), grazende in de vette weiden der kerkelijke goederen van Amsterdam.’ - -
Geachte Freule, dit stuk, dat indertijd (in 1885) zooveel gerucht maakte, geeft een zuiver historische beschouwing van feiten. En de tachtig kerkeraadsleden, waaronder Kuyper en nog meer predikanten, die toen werden geschorst, strooiden het valsche gerucht uit onder de goedgeloovigen, dat zij om hun geloof werden vervolgd. Zij lieten den termijn, die hen was gesteld om terug te keeren van hun revolutionairen weg, door te erkennen dat zij berustten in het Besluit der Synode, waarbij de bedoelde geheime besluiten werden nietig verklaard, verstrijken, en zetten het ‘vrome’ maar ‘domgehouden volk’ op allerlei onchristelijke manieren tegen de wettige besturen op.
Het streven van Kuyper c.s. was niet van geestelijken aard, maar een zuiver politiek streven. Kuyper zelf had zich, als lid van het classicaal bestuur, steeds verzet tegen de voorstellen der ethischen om art. 15 Regl. van Kerkelijk Opzicht en Tucht te handhaven in formeelen zin. Hij zag in, dat dan de oorzaak om aktie te zoeken verviel. Later, na zijn schorsing, deed hij het voorkomen als ging de kwestie juist om de Tuchtzaak, in plaats van om het Beheer. Dit alles beweegt zich binnen het terrein der feiten. Nochtans ontving ik onlangs, op een ingezonden artikel in de Nederlander, naar aanleiding van de benoeming van Prof. Noordzij, waarin ik deze feiten opsomde, het volgend afwijzend briefje van den (doleerenden) redacteur, den heer de Savornin Lohman:
‘Geachte Heer! Hoe gaarne het hoor en wederhoor ook toepassend, kan ik uw artikel niet plaatsen, als bevattende een volmaakt in verkeerd daglicht gestelde voorstelling van feiten die 26 jaren geleden hebben plaats gehad, en waarover nu geen discussie meer kan worden toegelaten.
Indien het u interesseert ben ik gaarne bereid persoonlijk u beter in te lichten.’
Met achting
Uw dw.
(get.) A.F. de Savornin Lohman.
Ik heb natuurlijk van dit ‘welwillende’ aanbod geen gebruik gemaakt. Immers, wanneer de heer Lohman wel bereid is iemand persoonlijk, onder vier oogen, in te lichten, waarom kan hij 't dan niet in 't openbaar? Trouwens, wat hij mij zeggen zou, laat zich gemakkelijk gissen. Ge moet uitgaan van de hypothese, dat: a. Christus de koning is van zijn kerk, b. alleen zij tot de ware kerk behooren, die de ultra-calvinistische leer onderschrijven, c. deze, volgens het gevoelen dezer heeren ‘per excellence gereformeerden’, in hunne hoedanigheid van ‘volk van God’
| |
| |
souverein zijn, en zich niet behoeven gebonden te achten aan de reglementen en voorschriften der Synode (al is die Synode wettig als zoodanig gekozen, en al hebben die vromen ook bij de aanneming en bevestiging die Synode gehoorzaamheid beloofd).
En, als we nu weten, dat de grondslag van de beginselen en het staatsbeleid dier ‘gereformeerden’ berust op Romeinen 8: ‘Er is geen macht dan van God, en de machten die er zijn, die zijn van God verordineerd’, dan geloof ik, dat er meer reden is te zeggen: dat juist de belijdenisschriften dezer gereformeerden (doleerenden) slechts op papier bestaan, en niet practisch worden ingeleefd, dan zulks te beweren van de Ned. Herv. Kerk, die de Tucht, van haar standpunt bezien - (d.i. in geestelijken zin, in de conscientie) - steeds in eere hield. Bij de gereformeerden en afgescheidenen ontaardt de evangelie-prediking in een prediking van menschelijke leerstukken, o a. die van de Duitsche heeren Ursinus en Olivianus (Heidelb. Catechismus), de polemiek tegen de Remonstranten, de door de dominé's der Dordsche Synode saamgelapte wijsgeerige dogma's, enz. enz. Men kan er alles hooren behalve den Bijbel. Er bestaat in die kerken geen leervrijheid, maar ieder predikant kan den Bijbel verknoeien zooals hij wil, wanneer hij 't maar doet met 'n beroep op Calvijn en de belijdenis.
Misschien, geachte Freule Lohman, vindt gij deze regelen niet belangrijk genoeg voor opname in Uw bij uitstek zoo actueel blad. In dat geval neem ik er genoegen mee dat Gij ze tenminste leest. Want, daar Uw levensloop, zooals ik in ‘Herinneringen’ mocht lezen, mij diep heeft geroerd, kon ik het van u niet onopgemerkt laten, waar Gij op bldz. 45 de voorstelling geeft, als zou de Ned. Herv. Kerk, waartoe ook ik behoor, verraad plegen aan haar eigene belijdenisschriften.
Met veel hoogachting
Uw. Dw.
Den Haag, 25 Dec. '12.
H. VISSER.
Den hierboven afgedrukten brief van den geachten inzender acht ik zeer zeker belangrijk genoeg, om hem onder de algemeene aandacht te brengen. In de eerste plaats dank ik hem voor zijn hartelijke slotwoorden, die getuigenis afleggen van, een warm medegevoel, waarvoor ik oprecht erkentelijk ben. In de tweede plaats zij hier met een enkel woord opgemerkt, dat het hier gaat om feiten die - gelijk uit het in dezen brief voorkomend particuliere briefje van mijn oom, Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman, blijkt - 26 jaren geleden, toen ik nog een kind, was zijn voorgevallen, en die ik dus minder beredeneerde, dan wel pijnlijk voèlde, met mijn onbedorven geloofsleven van eene heel-oprecht God en den Bijbel liefhebbende jonge ziel. Dat gevoel nu werd onophoudelijk gekwetst door den fellen haat tusschen zoogenaamde ‘broeders in den Heere’ waarvan ik, - juist in die dagen waarin ik mij zou moeten voorbereiden om te worden aangenomen als een lid van de Kerk van Christus, - getuige was. Zij, die niet zooals ik zijn opgevoed in dien orthodox-christelijken atmospheer van toenmaals, zullen 't zich niet meer herinneren hoe de toenmalige predikanten van de Ned. Hervormde Kerk en de Kuyperianen elkaar openlijk, en van den kansel, uitscholden, in den letterlijksten zin, in alle mogelijke zoogenaamd godsdienstige bladen en couranten, tot zelfs des Zondags op den preekstoel. Zij zullen 't zich niet meer herinneren hoe mijn oom, 't Kamerlid, en mijn neef, zijn zoon, 't tegenwoordige Hooge-Raads-lid, de zaag in het Kerkgebouw hanteerden, en ‘gesmaad’ werden, gelijk het heette, ‘om Christus' wille’. Dat alles is lang sinds oversausd nu door een ‘broederlijk’ samenknoeien in de hedendaagsche politiek. De doleerenden en de afgescheidenen en de orthodoxen die tot de Ned.-Herv. Kerk behooren staan nu niet meer als kemphanen tegen elkander over, zooals in die dagen, 26 jaren
geleden, toen Dr. Kuyper en Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman, mijn oom, 't Kamerlid, nog één van ziel en zinnen waren, als zijnde toenmaals beiden mannen van een partij, die er nog komen moest, en die daarom elkaar nog noodig hadden, in plaats van, zooals later 't geval werd, elkaar 't Leiderschap te misgunnen. In die dagen, waarvan ik spreek, heb ik mijn eigen familie verdeeld gezien door een geloofshaat, die mij nu - nu ik zooveel ouder ben - komiek én weerzinwekkend voorkomt, maar toen mij diep in de eigene nog zoo jonge ziel wondde. Daar was eenerzijds een oom, die de zaag en de bijl hanteerde, in naam der doleantie; daar was anderzijds een andere oom voor wien integendeel de Ned.-Hervormde Kerk het heilige Huisje was waaraan niet geraakt mocht worden; daar was hier een tante die haar toevlucht zocht bij de afgescheidene gemeente, en dientengevolge met haar meest intieme strenggeloovige vriendin nooit over de daar-gehoorde Zondag-preeken durfde spreken, omdat
| |
| |
deze laatste, tot de Ned.-Hervormde Kerk behoorend, dan met haar aan het twisten sloeg; daar was ginds een andere tante, wier gelaat reeds in vuur en vlam ontstak van toorngloed, als zij den naam van Kuyper maar hoorde, en die zich angstvallig vasthield aan alle door haar aangebedene Haagsch-orthodoxe dominees.
En ziet, die broeders en zusters uit één zelfde gezin, kinderen opgevoed in één zelfde bijbelgeloof van ‘Ai ziet hoe goed, hoe lieflijk is 't als broeders samen-wonen’, zij konden niet langer dan tien minuten bij elkaar wezen, zonder dat ze zich over en weer hadden driftig gemaakt, en bittere verwijten tot elkaar gericht hadden, over die quaestie van 't al of niet lid blijven van de Ned.-Herv. Kerk, waartoe allen van huis uit behoorden, althans tot het onderdeel ervan: de ‘fransche’ gemeente. Tallooze neven, nichten, en andere bloedverwanten, deelden vinnig in dien familiestrijd. Ik behoor namelijk nu eenmaal tot een geslacht, waarin de godsdienstigheid wordt betracht meer met onder elkaar vechten er over, dan met onder elkaar vergeven en liefhebben. Is het wonder dat ik, die dat alles aanhoorde, en die zocht, éérlijk zocht, vrede voor mijn ziel, mij met afkeer afwendde van een kerkgenootschap, dat zulk een weerzinwekkende verdeeldheid kon doen ontkiemen, dat ik, evenals mijne afgescheiden-gewordene tante, hierboven bedoeld, wenschte een toevlucht te vinden bij een kerkgenootschap dat niet innerlijk tegen zichzelf was verdeeld? Het nuchtere, koude, calvinistische van de afgescheidene godsdienst-oefeningen, waarheen ook mijn vader, zonder zich nochtans aan te sluiten, zijn toevlucht nam, verkilde mij echter. Ik had iets meer stemmends noodig dan het valsche schreeuwen, dat in de afgescheidene gemeenten doorgaat voor zingen, dan de lange, dikwijls gansch en al talentloos in elkaar gezette toespraken van dorpsdominees, die een paar uur lang uitrekten, als een kokinje, een of anderen bijbeltekst waarover zij gedurende dien bepaalden tijd moesten preeken.
Welnu, dat stemmende, dat de ziel machtig-ontroerende vond ik, een paar jaar later, nog steeds niet aangenomen, in die kleine duitsch-evangelische gemeente in den Haag, waarvan ik in mijn Herinneringen spreek, en waarbij zich later ook mijn vader heeft aangesloten. Ik vond dáár den vrede en de eendracht, die ik in mijn familiekring zag ontbreken door de toenmaals heerschende godsdiensttwisten over de doleantie en de Ned.-Herv. Kerk. Die vrede en die eendracht heeft zich onder hen, onder mijn familie, eerst weder hersteld toen de Kuyperperiode van eere en aanzien begon, en daarmede de weleer door velen onder mijn naaste bloedverwanten geminachte Vrije-unìversiteit-professor en doleerende dominee ineens opklom tot minister en tot een bij vorstelijke hoven rondreizenden voornamen diplomaat. Plotseling heb ik toen dezelfde ooms en tantes en neven en nichten, die vroeger zelfs zijn naam niet hooren wilden, voor dezen zoo hooggeklommen dr. Abraham Kuyper zien buigen, en vleien om de eer van een bezoekje van hem en zijn gezin. En, omgekeerd, heb ik diezelfde doleerenden, die eens geen voet zelfs in een Ned. Herv. Kerk wilden zetten om er ook maar een doop- of trouw-plechtigheid van anderen bij te wonen, hunne eigene dochteren en zonen zien uithuwelijken aan heel wat minder godsdienstige lieden dan Ned. Herv. menschen, namelijk aan ongeloovigen en liberalen, ja bekend-onzedelijk-levenden-zelfs; en de zegen Gods werd over die huwelijken afgesmeekt in de Ned. Herv. Kerk en door Ned. Herv. dominees. Politiek, alles politiek, en, geen geloof - ik zeg het den geachten inzender van harte na. Voor 26 jaar bracht die politiek mee zus te doen; thans brengt ze mee zoo te handelen. En, wat zijn vraag aangaat: ‘wanneer Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman wèl inlichtingen onder vier oogen wil geven, waarom kan hij het dan niet in het openbaar doen’?, ik antwoord hem daarop: ik-zelve wéét, uit
eigen ondervinding, dat Jhr: Mr. A.F. de Savornin Lohman onder vier oogen inlichtingen geeft, die hij in het openbaar niet uitspreekt. Waarom hij dat doet, dat moge hij-zelf verantwoorden, als Christen. Ik wensch niet in zijn schoenen te staan in dat opzicht.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|