De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Geen plaats voor den Christus!Bijna 20 eeuwen zijn er verloopen sedert de Christus geboren werd in een stal, omdat er voor Jozef en Maria ‘geen plaats was in de herberg’, zooals de legende zegt. ‘Géén plaats’! En thans? Twintig eeuwen snelden heen - en nog steeds is er voor den geest van den Christus geen plaats. Geen plaats voor den geest der waarheid, rechtvaardigheid en naastenliefde! In onze maatschappij, die onrechtvaardig, stom-egoïstisch en leugenachtig is, is geen plaats voor recht, waarheid en vrede. Haar grondslag is de diefstal, haar steunpilaren zijn geweld, roof en moord. Diefstal in den vorm van den privaten eigendom, die de uitbuiting en slavernij van den arbeider met zich brengt, geweld in den vorm van militairisme, klasse-justitie en gevangenissen. Ziedaar een verpesten bodem, die nimmer iets goeds kan voortbrengen. Zie den mensch! Hij is een verknoeid, verdraaid, onnatuurlijk wezen. Volg den levensloop van den ‘doorsnee-mensch’ van de wieg tot het graf en vraag u dan af: is dat een leven, den Mensch waardig? - De private eigendom verdeelt de menschheid, zoo onnatuurlijk mogelijk, in twee klassen: bezitters en niet-bezitters, rijken en armen, heeren en knechten. Wel heeft de Christus om de gelijkheid voor God in den hemel gepredikt en wel predikt de Natuur ons de gelijkheid op aarde, maar in onze samenleving geldt noch het goddelijk, noch het natuurlijk gebod: daar heerscht de schandelijkste ongelijkheid. De eene klasse is onderworpen aan de andere, die meesteres over de gansche aarde ‘en hare volheid’ is en alzoo beschikt over het wel en wee, ja over het leven der onderworpen klasse. De slavernij afgeschaft? Vraag het den arbeider, wiens maag hem met handen en voeten gebonden overlevert aan zijn broodheer! Dit is de slavernij in den meest geraffineerden vorm - doch niettemin slavernij! Die slavernij is het, die van een overgroot deel der menschheid een massa leugenachtige, huichelachtige en slavenzielige stumpers maakt. Wáár-zijn beteekent in de meeste gevallen voor hen: broodeloos-zijn. De eerste voorwaarde tot wáár-zijn, tot zichzèlf-zijn, ontbreekt bij hen: de vrijheid, want het is onbewistbaar, dat de waarheid de dochter der vrijheid is. ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’, - ‘zoo heer, zoo knecht’, - ziedaar twee spreekwoorden die den toestand der onderworpenen zeer juist typeeren. Zoo leert de arme reeds van zijn geboorte af zijn individualiteit te onderdrukken, zijn Ik te dooden, om des te bruikbaarder werktuig te zijn voor zijn heer en meester: de kapitalist, die zijn winsten en dividenden zuigt uit zijn arbeid, en die winsten ziet stijgen naarmate zijn werkvolk williger, slaafscher, gehoorzamer is. Het besef, dat zijn patroon het in zijn macht heeft hem broodeloos te maken, waardoor niet alléén hij, maar daarbij zijn geheele gezin in de diepste ellende zou verzinken, dat afhankelijkheids-gevoel maakt van hem den gedweeën, diep voor zijn heer en meester in het stof buigenden slaaf, die zichzelf klein en nederig houdt om zijn broodheer te behagen en met welgevallen vanuit de hoogte zijner geldmajesteit op hem te doen neerzien. - Zóó is de doorsnee-arbeider, als gevolg van zijn onafgebroken afhankelijkheid. O, zeker, er zijn uitzonderingen, die tot elken prijs hun fierheid wenschen te behouden, zichzelf willen blijven - maar hoe vergaat het dezulken? Men hoort het hen zoo vaak verwijten ‘dat zij met het hoofd door de muur willen loopen’ en het ‘nooit ver zullen brengen’; inderdaad is hun leven bitterder dan dat van den doorsnee-arbeider, die, gehoorzaam en buigzaam van ruggegraad als hij is, een bruikbaar werktuig is in de handen van den patroon. Niet zelden worden zulke ‘onbruikbare’ elementen, die in een gezonde maatschappij de ‘natuurlijke edellieden’ zouden zijn, tot mislukking gedoemd en gaan zij jammerlijk ten onder in de levenszee - óf worden tot rebellen, die de gansche maatschappij en haar z.g.n. ‘orde’ den oorlog verklaren: een oorlog, kort van duur gewoonlijk, maar schrikkelijk in zijn felheid en eindigende met den dood van den rebel, op het schavot, aan de galg, of in de gevangenis! De klasse der niet-bezitters verkeert alzoo in een toestand van onderwerping, van slavernij in den méést letterlijken zin des woords, een toestand die even onnatuurlijk en mensch-onwaardig als onrechtvaardig is en lijnrecht in strijd met de leer van gelijkheid en broederschap door den Nazarener gepredikt, maar door onze maatschappelijke ‘orde’ tot een bespotting gemaakt. Het prediken van Jezus' leer in onze huidige maatschappij en aan het huidige menschengeslacht dat dóór die maatschappij grooten- | |
[pagina 406]
| |
deels dóór en dóór bedorven en ontaard is, krijgt dan ook meer en meer het karakter van idiotisme. Predik vrede, broederschap, waarheid, gerechtigheid in een waterdroppel! Want als een waterdroppel, waarin millioenen diertjes elkaar bevechten en verslinden, is onze maatschappij. Zij is het tooneel van een waren verdelgingskrijg van allen tegen allen, waarin steeds de zwaksten het onderspit delven en vertrapt worden. Het recht van den sterkste heerscht onbeperkt - wie geld heeft heeft macht, wie macht heeft heeft recht en de leuze is dan ook: verrijkt u, verrijkt u, ten koste van wat en wie ook! Vertrap, opdat gij zelf niet vertrapt worde! Het onverbiddelijke: ‘Spaart vrouw noch kind!’ wordt zoo meedoogenloos mogelijk in toepassing gebracht. Geld! geld! geld! Dàt is de god, het gebed, de eeredienst van onze maatschappij. Legio zijn de krantenberichten van diefstallen en andere misdrijven, begaan om in de gevangenis te komen; van moeders die hun kinderen worgen; van wanhopigen die zich het leven benemen - om niet te spreken van het stille, ongeweten lijden van de duizenden die ‘fatsoenlijk’ krepeeren. Toch wordt telkenjare de kerstleugen herhaald van vrede op aarde en God's ‘welbehagen’ in de menschen! Toch spreekt men in de kerken van vrede en liefde en broederschap! Er is geen plaats daarvoor! Vrede! in 'n maatschappij als deze! Liefde! als men gedwongen wordt elkander te vertrappen! Belachelijk is het al die mooie preeken en verzen te hooren in dezen tijd, die meer dan ooit staat in het teeken van den broederhaat! Absurd is het, de schare het ‘vrede op aarde!’ te hooren galmen, terwijl moord en plundering aan de orde van den dag zijn! Naast de schoone frazen van het christendom hoort men brutaalweg, juist in de kerken en kerkelijke bladen, den moord prediken. - Maar dat gaat te vèr, zal men mij verontwaardigd tegenwerpen; geen christen zal moord prediken! Eilieve! meent ge van niet? Maar hoe moeten we dan noemen het aandringen der christelijke pers op versterking van het nederlandsche militairisme, op een verbond met België, om het voorbeeld der Balkan-staten te volgen? Voor mij is het prediken van militairisme het prediken van moord, niets anders! Want wat heeft het militairisme tot taak? Moorden. Waarvoor dienen de torpedo's, kruisers, dreadnoughts? Om te moorden. Waarvoor dienen de sabels, geweren, kanonnen, bajonetten, bommen, enz.? Om te moorden. - Maar het vaderland moet toch verdedigd worden en dat is toch geen moord te noemen? Zeer juist: ‘het vaderland’ moet verdedigd worden... Atjeh! In Marokko, Tripolis, Perzië.. Dáár moeten die diverse ‘vaderlanden’ verdedigd worden. Tegen wie? Tegen alles wat zich verzet tegen de ‘vaderlandsche’ roofpraktijken! En óók moet het ‘vaderland’ verdedigd worden tegen hen, die in hun ‘vaderland’ uitgebuit en uitgezogen worden en af en toe dreigend het gerammel hunner slavenketenen doen hooren. Een soldaat is een moordenaar, dat wascht het water van de zee niet af. Door zijn aanvaarden van het militaire pak en de wapenen die daarbij behooren, aanvaardt hij het militairisme. En militairisme, ik herhaal het, is moord. - Tot de zeldzaamheden behooren de christenen die, zich beroepende op het christus-woord, weigeren de wapenen te dragen. Hoe behandelt de ‘christelijke’ overheid dezulken? Gewetensbezwaren of niet - zij gaan als misdadigers de gevangenis in. De eenzame cel wordt dan gebruikt als dwangmiddel om hen te dwingen te handelen tegen hun overtuiging, tegen hun consciëntie inGa naar voetnoot*). Zóó worden de èchte christenen behandeld door de schijn-christenen, die alleen christelijkheid huichelen om te komen tot macht en aanzien, om des te beter te kunnen opklimmen tot het gestoelte der eere. Oprechte christenen gaan de gevangenis in! En als Christus eens op aarde wederkeerde en toornen ging zooals voorheen tegen de verrotting, de onzedelijkheid, de ontaarding onzer maatschappij - men zou onmiddellijk een leger politiemannen op hem afzenden om hem te arresteeren als een gevaarlijk revolutionnair, die de grondslagen der maatschappij wou ondermijnen en door zijn oproerige redevoeringen het volk in beroering bracht. Voor hem zou geen andere plaats zijn in onze samenleving dan... de gevangenis! Zingt dan van vrede, o ‘christen’-schare, spreekt van broederschap en naastenliefde | |
[pagina 407]
| |
en zet dan in 1913 de kroon op uw huichelwerk door het houden van een ‘vredes’-congres in het ‘Vredes’-paleis! De duivel lacht! JOH. G. SCHIPPÉRUS. |
|