Meester begrepen, was zijn discipel in woord en daad. ‘Gij hebt gehoord, dat gezegd is oog om oog en tand om tand. Maar ik zeg u, dat gij den booze niet wederstaat. Maar zoo wie u op de rechter wang slaat keer hem ook de andere toe. En zoo iemand uw rok neemt, laat hem ook den mantel.’
Jean Valjean kon het vertrouwen van den goeden bisschop niet beschamen. Hierin juist schuilt de kracht der Bergrede dat vroeg of laat liefde altijd zegeviert. Hij struikelde nog wel eens en viel, maar o, daarna die zelfverachting en wroeging!
Liefde had de ziel in hem wakker gemaakt en het kleine vonkje, dat lag te smeulen, aangeblazen tot een heldere vlam.
Door boete en berouw gelouterd, werd hij langzamerhand een der grootste, edelste mannen, die op aarde hebben geleefd.
Van het praktische der Bergrede heeft eigenlijk iedereen in zijn eigen omgeving wel eens de waarheid ondervonden.
Een gewezen politieagent, nu reeds op leeftijd, vertelde mij onlangs het volgende:
Eens, lang geleden, moest hij een veroordeelde, geboeid, per trein vervoeren naar de gevangenis in een andere plaats.
De veroordeelde beloofde den agent zich niet te verzetten, kortom niets onwettigs te zullen doen, als hij hem niet boeide.
De agent was aansprakelijk voor hem, hij waagde zeker iets, misschien veel, maar hij gaf toe en alles ging goed.
Jaren daarna moest diezelfde agent een inbreker opsporen. Hij had inlichtingen bekomen, dat hij een zeer slecht-bekend-staand koffiehuis was binnengegaan, waarop hij er ook heenging.
Het was een dronkemanstroep en verscheidene ruw uitziende mannen wilden hem te lijf. Plotseling klonk boven het geraas en getier een stem: ‘laat af van hem, die hem kwaad doet krijgt met mij te doen, hij is goed voor mij geweest.’
De agent herkende den gevangene, dien hij jaren geleden niet-geboeid had vervoerd.
Neen, liefde is nooit verspild, al schijnt het soms zoo.
Ik heb eens een roman gelezen, waarvan de intrige mij is ontgaan, maar daar ik altijd onthoud, wat mij bijzonder treft, herinner ik mij het volgende:
Het handelde over een gehuwd paar met één of meer kinderen. De moeder was een plicht-machine, stond vroeg op, ging laat naar bed, draaide elk dubbeltje tweemaal om, want ze waren arm, sjouwde en sloofde - met een martelaarsgezicht -, zorgde voor de stoffelijke belangen van haar gezin, was streng voor zichzelve en streng, neen, hard voor anderen.
De vader was - o ik wéét dat ik van hem hield zooals men soms van idealen kan houden, - schijnbaar zwak en droomerig, maar feitelijk zoo goed en sterk, zoo geduldig en verstandig en liefdevol.
De moeder wordt ziek en de vader past haar op met eindelooze teederheid en onuitputtelijk geduld. Maar 't is of ze reeds ver, ver weg is van de aarde, onbereikbaar ver voor man en kinderen. Met wijd-geopende oogen ligt ze voor zich uit te staren, zonder rust te kunnen vinden.
Eindelijk in doodsangst klinkt haar stem: ‘ik kan ze niet vìnden.’
‘Vrouwtje, wat kan je niet vinden?’
Langen tijd bleef alles stil, toen klonk het radeloos: ‘Ik zie Jezus boven de zwarte wateren en hij vraagt mij....’
‘Wat vraagt hij je, lieveling?’
‘Hij vraagt mij... de werken mijner liefde, en... o, ik kan ze niet vinden.’
‘Al ware het, dat ik de talen der menschen en der engelen sprak, en de liefde niet had... zoo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. En al ware het, dat ik al mijne goederen tot spijziging der armen uitdeelde, en al ware het dat ik mijn lichaam overgaf om verbrand te worden en de liefde niet had... zoo zoude het mij geen nuttigheid geven.
En al ware het, dat ik de gave der profetie had, en wist al de verborgenheden en al de kennis, en al ware het dat ik al het geloof had, zoodat ik bergen verzette en de liefdeniet had... zoo ware ik niets’. 1 Cor.: 13:1 - 3 + 2.
Het geboortefeest van Hem, die liefde was en liefde gaf, die een liefdeleven leefde en een liefdesterven stierf, o laat ons het vieren als Zijn discipelen.
‘Hieraan zal men zien, dat gij mijn discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander.’
Laat ons toonen, dat wij het kunnen vieren, door in Zijn geest te handelen, in Zijn geest te leven, door blijheid en vrede en liefde en geluk te verspreiden om ons heen.
So many gods, so many creeds,
So many paths that wind and wind,
When just the art of being kind
Is all the sad world needs.
J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE.