leven aan beschuttends en vergemakkelijkends geeft. Door van beide uitersten iets te nemen bewandelt men geenszins den middenweg.
Matige lichaamsoefening, matig harden 't geheele jaar door is gezond. Tien maanden lang zich laten vertroetelen en bedienen en twee maanden zich aan weer en wind blootstellen en zich ópwerken, is hoogst nadeelig en de oorzaak van heel wat ziekten en kwalen.
Voor ons karakter werkt 't moderne jagen allerbedroevendst. Niets kweekt zoo zeker lafaards als 't achtervolgen met schietgeweer en hond van weerloos, volkomen weerloos, ongevaarlijk, kunstmatig instand gehouden, ja vaak ‘gefokt’ wild, dat in de veilige maanden minder schuw geworden en gejaagd met vérspreidende geweren zelfs niet in staat is met succès te vluchten. Iedereen veroordeelt den straatjongen, die 'n klein hondje sart en schopt, de ‘jongeheer’, die in 'n diergaarde 'n opgesloten dier tergt, doch dit zijn in al hun lafheid nog helden, vergeleken met den jager. Zoo'n hondje kàn bijten, 'n voorbijganger kan 'n oorveeg toedienen, 'n oppasser kan procesverbaal opmaken, altemaal gevaren aan welke de veilig werkende jager niet blootstaat.
'n Kind dat met opzet vliegen of spinnen doodt of martelt, wordt terecht gewezen en bij sterke neiging voor abnormaal gehouden. De jager, 'n volwassen man, doodt uit wellust dieren en martelt ze eveneens - of ligt nooit wild lang aan wonden te sterven, of vlucht door hagel getroffen?
't Moderne jagen heeft niets verheffends meer, 't is ordinair en goedkoop dus onsportief. Er is geen schijn van partij, van spanning, van gevaar. Het is gemakkelijk dooden uit moordbegeerte.
't Heerscher zijn over den dood van andere levende wezens zonder schijn van gevaar kweekt lafaards, zoo goed als gevaar trotseeren (b.v. in vechtsport en in luchtvaart, eenigszins in alle sporten) moed geeft. Tevens ontwikkelt dit machtig zijn zonder verantwoording den tiran in ons.
Dat drijfjachten en hertenjachten nog excessen zijn van wat ik boven zei is duidelijk.
Men jaagt in ons land om vier redenen:
1o. | Voor zijne gezondheid. |
2o. | Uit sleur. |
3o. | Om voor 'n heer versleten te worden. |
4o. | Uit genot. |
De categorieën sub 1o. en 2o. mogen wel overdenken wat ik schreef van de nadeelen voor hun physiek en psyche, trouwens ieder, die iets weet van ethiek of zelfs maar 'n uur bij avond alleen in de vrije natuur geloopen heeft, weet wel, dat niemand door anderen leed te doen geluk verkrijgen kan.
Wandelen, paardrijden, wielrijden, roeien, tennis, golf, lawnbowl, lichaamsoefeningen helpen beter.
De sub 3o genoemden, ja, daarvoor weet ik geen raad, die stumperds beproeven toch reeds alles om voor ‘heer’ gehouden te worden en ik kan hun niets anders leeren.
Bij hen hooren ook aristocraten, die, minder hoog ontwikkeld dan hunne standgenooten, 't jachtgedoe 't eenige onderwerp van gesprek, zelfs middel tot excelleeren gelooven. Voor hen is 't niet zoo erg als 't jagen gestaakt wordt. Op allerlei gebied worden zooveel domheden verkocht met veel succès, dat ook zij wel slagen zullen, buiten de jacht. De categorie sub 4o genoemd is gelukkig 'n uiterst kleine minderheid, die ik - dit zonder eenige hatelijkheid - beklaag.
Hun hartstocht is moeilijk te verbeteren en zij zullen wel de laatste jagers blijven. Zorgen wij, dat 't jonge geslacht voor dit lijden bespaard blijft.
Voor 'n enkele naïeve, die meent te moeten jagen omdat anders de kool der arme boeren door 't wild wordt verorberd, deze - natuurlijk voor 99% mijner lezers - overbodige toelichting: Als ér geen jagen en zijne jachtwetten bestonden, was in korten tijd elk gevaar voor den boer verdwenen, door dat hij zelf zijne diefjes dooden zou. Dat men dieven, die zijn oogst bedreigen, doodt, is te vergeven, dat 't den boer verboden is zijn land te beschermen tegen de dieven omdat gefortuneerden 'n wellust zijn gaan voelen voor dit dooden, is schandelijk. Onze jachtwetten houden 't wild kunstmatig in leven, eigenaars van jachtvelden brengen er van elders wild in, deze ‘gefokte’ dieren vreten der boeren akkers kaal, van enkele dezer door den jager gefokte dieren ‘bevrijdt’ hij den boer.
Indien men U een huis te huur aanbood, waarop 't servituut rustte, dat Gij de daarin levende muizen niet mocht dooden of verontrusten, ja zelfs dat men 't recht had daarin muizen aan te brengen van elders op welke knaagdiertjes af en toe Uw huisheer kwam jagen, Uw huis overhoop halend, ge zoudt weigeren, maar vele boeren moeten zoo hunne akkers pachten aan welke zij zaad moeten toevertrouwen en welke zij zwaar moeten bewerken.
Vrienden van den mensch, vrienden van het dier, laat ons front maken tegen 't jagen.
X.X.
Andere bladen worden verzocht dit stukje over te nemen.