De Hollandsche Lelie. Jaargang 26(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Ongeloovigen. Gij moogt mij kinderachtig noemen, Wijl 'k als een kind ìn God geloof, Maar... niemand, die mijn oogen 't weenen, Den vreugdelach mijn lippen roof. Ik kan niet tot uw hoogte rijzen, Waar niets dan koude sterren staan; De groote zon heb ik van noode, Daar heeft mijn ziel behoefte aan. Ik hoor, dat gij u wilt beroemen, Dat velen hier u heid'nen noemen; Maar.... heid'nen zagen toch hun God In zon en maan, in storm en regen, Geloofden Hem toch allerwegen Bestuurder van hun levenslot. Eenigszins gevolgd. J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE. Vorige Volgende