tevreden, Semarang - een drietal -, Solo, Djokja, Soerabaia) heeft bezocht. Heeft hij dat gedaan dan moet ik constateeren, dat hij willens en wetens onwaarheid heeft gesproken, en heeft hij het niet gedaan, dan moet gevraagd worden, vanwaar A... Z den durf haalt, om over iets te oordeelen, waar hij geen greintje verstand van heeft.
Maar laat ik ter zake komen, en, het betoog van A... Z zooveel doenlijk op den voet volgende, de waarheid vermelden.
In Soerabaia zouden worden toegepast verschillende ‘knoeierijen en trucs’ in de ateliers der gevangenis, en er zou ‘veel te hooge taxaties van balken en planken tot den inventaris behoorende’ zijn geschied. Een en ander met het doel om het bedrijf in de gevangenis productief te doen schijnen.
Ziehier wat gebeurd is:
In den beginne was uit den aard de arbeid binnen de gevangenismuren zeer beperkt. Daardoor was het niet noodig bepaalde magazijnsboeken aan te leggen, om de te verwerken voorraden te boeken. De aangekochte en verwerkte grondstoffen werden echter verantwoord in een maandelijks aan het Departement van Justitie in te dienen werkstaat, die tevens de resultaten van den arbeid aangeeft.
Het bedrijf breidt zich echter ieder jaar uit, en nu werd de Stock zóó groot, dat de behoefte, een magazijnboek aan te houden, zich deed gevoelen.
Bij de inschrijving (boeking) van de voorraden in dat magazijnboek werd de aanwezige Stock opgenomen, en toen bleek dat er meer was dan de werkstaat aangaf.
Een bekrompen magazijnmeester, wien te Soerabaia het boeken dezer voorraden was opgedragen, dacht op dien grond dat er sprake was van ‘knoeierijen’ en toen hij, wegens totale onbekwaamheid voor zijn betrekking, werd ontslagen, trachtte hij zich te wreken, door in een request aan het Hoofd van het Gevangeniswezen den gevangenisdienst te Soerabaia in een kwaad daglicht te stellen. Een onderzoek volgde en zonneklaar bleek, dat van de verdachtmakingen titel noch jota waar was, evenals er niets waar bleek van de eveneens in dat bezwaarschrift geuitte beschuldiging, als zouden voorwerkers gebruikt worden voor particuliere diensten.
Wat nu deze categorie van personen betreft, zij zijn vrije Inlandsche-Ambachtslieden die in de strafinrichtingen, waar de gevangenisarbeid eerst korten tijd bestaat, zijn belast met het geven van onderricht in het ambachtswerk aan gevangenen.
Zelf doen ze geen werk, maar dat zij soms aan een afgewerkt stuk hunner leerlingen hier en daar een schaafje opleggen, zooals ieder onderwijzer uit het werk zijner leerlingen kleine fouten haalt, ligt voor de hand.
De administratie, van hetgeen de gevangenisarbeid den Lande opbrengt, geschiedt op zuiver commercieelen grondslag.
Reeds in den loop van 1910 drong het hoofd van het Gevangeniswezen, naar aanleiding der verdachtmakingen door een ontslagen gevangenis-ambtenaar, in couranten gelanceerd, er bij de regeering op aan, het bedrijf door een accountant te laten nagaan. De Regeering beloofde dit en het onderzoek door den gouvernements-accountant zou reeds lang hebben plaats gehad, indien dringender werk, dezen Hoofdambtenaar tot nu toe niet had belet aan de opdracht gevolg te geven.
Ook hieruit blijkt, hoe slecht ingelicht A... Z is, of als hij beter op de hoogte was, hoe hij met opzet de zaken verkeerd voorstelt.
Het spreekt vanzelf dat er strenge orde en tucht in de strafinrichtingen moeten heerschen. Juist daarom is de gevangenisarbeid ingevoerd. Maar men vergete niet, dat waar de gevangenissen jaren en jaren achter elkaar zijn verwaarloosd, men niet op stel en sprong een einde kan maken aan ongewenschte toestanden. Te velen toch hebben er belang bij, dat deze gehandhaafd blijven.
De verdienste van het tegenwoordige Hoofd van het Gevangeniswezen is het, dat hij sedert zes jaren tracht aan rotte toestanden in het gevangeniswezen een einde te maken. Met een durf, een toewijding, een ijver en een hoog humaniteitsgevoel, die bewondering wekken, tracht hij de Indische gevangenissen te maken, tot wat zij zijn moeten: ‘Gestichten, waarin getracht wordt den gevallen mensch weder op te richten.’
Maar de hervormingen eischen geld, véél geld, en dit is nu de groote oorzaak, waarom het jaren duurt voor de door het Hoofd voorgestelde verbeteringen werkelijkheid worden.
Voor de moorden, wel eens een enkele keer in de gevangenissen op het bewakingspersoneel gepleegd, dat Hoofd verantwoordelijk te stellen is evenzeer onbillijk als den Minister van Justitie verantwoordelijk te willen stellen, voor een ergens in Nederland gepleegden roofmoord.
En hiermede meen ik de waarde, aan het geschrijf van A... Z te hechten, tot de juiste proporties te hebben teruggebracht.
U beleefd dankzeggend voor de verleende plaatsruimte, teeken ik mij:
Hoogachtend
J.G.C. GASTER.
Inspecteur v/h Gevangeniswezen.
1 Augustus 1912.