Gedachtenwisselingen.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
I.
Den Haag, 21 Augustus 1912.
Geachte Redactrice,
In de Hollandsche Lelie van 14 dezer no. 7 komt onder den titel Onmacht en onderteekend A.... Z., eene correspondentie voor over de zaak Einthoven-Borel, waarin op hoogst beleedigende wijze gesproken wordt over den waarheidszin van de Indische Regeering en ambtenaren. Dat stuk begint aldus:
‘Als men in Indië ambtenaar is, wacht U er dan voor de waarheid te verkondigen, verdraai de feiten, lieg desnoods, maar wees nimmer zoo dom ronduit uwe meening te zeggen en de feiten mede te deelen zooals zij werkelijk gebeurd zijn, want òf ontslag uit 's Lands dienst òf overplaatsing naar een gat waar geen land meer achter ligt, is uw voorland!
Het is wel treurig dat wij verplicht zijn aan ambtenaren dezen raad te moeten geven, maar als men eenmaal eene Regeering dient, die de Waarheid niet hooren wil en men zelf het kind der rekening wordt, indien men zoo vermetel is de waarheid toch te durven verkondigen, dan heeft men in Indië tusschen twee zaken te kiezen: òf men liegt er op raak en heeft kans als ambtenaar een hooge en vooral hoog gesalarieerde positie te verkrijgen, òf men rapporteert de zuivere waarheid.... en wordt er de dupe van met opoffering van zichzelf en zijn gezin. -’
Op die vriendelijke wijze wordt wat doorgegaan; dan wordt verkort weergegeven, hetgeen het Soerabayasch Handelsblad over de aangelegenheid bevatte, en ten slotte worden eenige lieflijkheden gericht aan het adres van den Gouverneur-Generaal Idenburg.
Het heeft mij zeer getroffen dat U, die niet schroomt de dingen bij hun naam te noemen, maar dan ook altijd royaal voluit onderteekent, hetgeen U zegt, zulk een kwetsend artikel hebt willen opnemen, zonder te eischen dat de schrijver er zijn naam onder zet.
Wie een groot deel van zijn leven in Indië sleet, het land lief heeft gekregen en tal van ambtenaren heeft leeren hoogachten, mag al dat geschimp niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Want allicht zou de Europeesche lezer, de toestanden in Indië niet kennende, gelooven hetgeen de schrijver van Onmacht hem gelieft op te disschen over de waarheidszin der ambtenaars-wereld. Ik ben dan ook bereid dien schrijver te beantwoorden, mits hij de door hem geuite beschuldigingen preciseert en voluit noemt zijn