De Hollandsche Lelie. Jaargang 26
(1912-1913)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrieven van Java.
| |
[pagina 136]
| |
Nu zal het in geen mensch, van welken staat ook, afgekeurd worden als hij verklaart: op dien dag der week (ter keuze van hem zelf) laat ik geen arbeid verrichten en zij die in vasten dienst bij mij zijn hebben dien dag vrij; elke schade, daaruit voortkomend, aanvaard of vergoed ik. Anders wordt het reeds als hij gezag oefent over arbeiders die door derden, dan wel door de gemeenschap worden betaald; dan heeft hij die vreemde of gemeenschappelijke belangen te overwegen, moet hij nagaan wat het zwaarste weegt en alleen wanneer de belangen van loongevers en loontrekkers in evenwicht zijn mag hij eigen beginsel naar keuze in de eene of de andere schaal leggen. Doch oefent hij gezag uit over volken en bijwoners die hèm vreemde godsdienstvormen aanhangen, dan mag hij allerminst de heiliging eener dag die geen hùnner heilig is tot motief nemen van maatregelen die hunne belangen raken. Maar nu: Moèst door de besproken circulaires, noodzakelijkerwijs ‘de Godsdienstvrede bedreigd’ worden en staat Z. Ex. reeds schuldig aan ‘roekeloos bedrijf’? - Geenszins! - De persmannen zullen hierop zeggen: ‘Dat hebben wij voorkómen; de passar-circulaire is “nader toegelicht” op eene wijze die intrekking beduidt en de G.G. is voorzichtiger geworden!’ en dit kan waar zijn, maar in elk geval: van de tot heden bevolen en aanbevolen gedragingen, ware alleen kwaad te wachten, uit overdrijving bij de toepassing door strevers naar gunst en door opruiïng. Deze factoren-overdrijving en opruiïngmoeten door een bestuurder stellig voorzien worden en door zijnen woordkeus zooveel mogelijk voorkomen, wat niet steeds en ieder gelukken zal. Wat is geschied? Op Gouvernementsbureaux bestond officieel nimmer zondagschen-dienst, maar wel werd hier en daar vrijwillig op dien dag werk ten bureele verricht - 't zij om uit achterstand te komen, 't zij uit betoon van ijver, 't zij uit vrees voor minder gunstige beoordeeling -. Zoo was een misbruik ontstaan en dat dit, middels verbod, werd beëindigd was tot opluchting van allen die het enkel deden om niet te worden voorbijgestreefd, door aanstellers en door-de-weeksche-lijntrekkers. Algemeen werd dit verbod dan ook als goed erkend. - Verder: de gewenschte onthouding van ambtelijke deelname aan openbare feestelijkheden op Zondag (dat jeugdige luitenants) bij den aanvang der Zondag, klokke 12 van een bal zouden moeten eclipseeren om verklikkers-blikken te ontgaan - als ik ergens zag gefantaiseerd - heb ik er niet in kunnen lezen; waarom liet de grappige causeur hen niet een alibi-register aanleggen, om secuur te gaan, met herderlijk paraaf voor kerkbezoek. Glossen zijn niet duur; dat verzoek-bevel zoo men wil - behoefde ook niet de ergernis te wekken dien het gaf, al is het sectarisch te noemen. Staking der onbetaalde dienstpraestaties van de Stafmuziek - 't blijft geoorloofd ze in te huren - op open plein, zonder tent, werd later toegeschreven aan den Legercommandant. Batavia dávert zondagavonds van (betaalde) militaire muziek! - En nu de beruchte ‘passar-circulaire’: wenschen, om bij het openen van nieuwe marktplaatsen (passar's) nièt den Zondag tot marktdag te kiezen en voorts in elk gewest na te gaan wèlke bezwaren er mogelijk konden zijn, om bestaande marktdagen, die op zondagen vielen, te verschuiven. - Hiertegen zie ik alleen aan te voeren dat er bestendige markten zijn, die koopers en verkoopers gelaten moeten worden, en ook vijfdagenlijksche markten, op een vasten dag der oud-Javaansche (vijfdaagsche) week gehouden. Elke vijfendertig dagen valt dus dezelfde Javaansche weekdag samen met denzelfden Europeeschen weekdag en zoo ware dus plaatselijk overal na te gaan of onze Zondag, in samenvalling met eenigen Javaanschen dag, in eenig opzicht gunstiger heet voor den handel dan een der vier en dertig andere combinaties (wat onraadzaam kon maken tot verandering te besluitenGa naar voetnoot*); voorts of er schaden te voorzien waren en of die geheel waren te ondervangen door tegemoetkoming (het slijten van waren aan spoedig bederf onderhevig). Want den niet-Calvinisten (ruim dertig millioen) schaden te berokkenen en te ergeren, ten genoege van misschien dertig Calvinisten en, stel, drieduizend voorstanders van Zondagsrust, dààraan denken hoogstens drie fanatieken (waartoe ik den G.G. niet reken). Wanneer nu dit alles beperkt bleef tot de Europeesche nederzettingen en de dessa's ongemoeid gelaten werden, dan zou het eenig gevolg zijn iets van | |
[pagina 137]
| |
Zondagskalmte in onze kotta's en dajeuh's. Toch waarlijk geen schrikbeeld! - * * * Over scholen-met-den-bijbel is te Weltevreden eene lezing met debat gehouden. Naar de verslagen, die ik er van las, was de lezing wéloverdacht, en de dupliek hield zich bij de zaak tegenover een der repliekvoerders die, zacht gezegd, ondoordacht te keer ging. Hij beweerde te spreken uit naam der ‘vrijdenkers’! - à propos: hoe kan éénige gedachte vrij zijn, waar zij gewekt en bepaald wordt door tallooze verhoudingen tot wat voorafging en wat ons ter stonde omringt? - Andere opponenten spraken als Theosoof en, tegenover het sectarisch standpunt van den inleider, deed de eene opmerken dat ‘het licht nooit door één venster binnenvalt’, terwijl hij, als hoofd eener openbare school, weersprak dat de onderwijzers zulker scholen geene gelegenheid zouden hebben om den leerlingen te geven van ‘het beste dat in hen is’, terwijl de andere een ruimer begrip van ‘christendom’ ontvouwde. Met den besten wil echter bleek ook hier de kloof tusschen Sectarist en Theosoof niet te overbruggen (Dat reeds Paulus berispte het zeggen: ‘ik ben van Paulus, ik van Cephas’ wordt steeds vergeten en heet nu: ‘ik volg Calvijn, ik Luther’). - Theosophie zegt: God, volmaakt zijnde in Wijsheid en in Liefde, heeft elk schepsel op de voor hem juiste plaats gesteld en leidt het langs wegen die voor hèm, in zijn stadium van ontwikkeling, de meest dienstige zijn. Sectarisch Christendom zegt: Buiten mijn weg is alles verderf. 't Is jammer van dat overgroot aantal zielen dat verloren gaat, maar ze zijn zoo verblind omdat God hen haat en er is niets aan te doen, tenzij door ‘genade’ die hen tot ons inzicht voert. Wij hèbben ‘de genade’; wij allen zijn Gods kinderen. - Vraagt ge mijne meening? Den ouders is het kind toevertrouwd, dit zal niemand weerspreken hetzij hij er Goddelijken of menschelijken wet in erkenne; voorts, wat den eenen belastingbetaler recht is is den anderen ook recht. Geeft dus den ouders keuze tusschen openbare scholen (neutrale en christelijke en joodsche). Maar laat de christenen niet onbekwaam blijken te doen wat de Boeddhisten van Ceylon konden doen voor hùnne scholen en wat door het Britsch-Indisch bestuur is aanvaard: het opmaken van eenen grondslag des geloofs, waar geen der secten bedenking tegen had en die dienen kon bij het onderwijs. * * * Het navolgende bood ik een tweetal Indische couranten als ‘ingezonden’ aan, alleen de Preangerbode nam het op. - Voor mijne Nederlandsche lezers bracht ik enkele noodzakelijk schijnende wijzigingen aan bij wat hen anders onduidelijk zou zijn. De moord op den Heer Haitsma Mulier heeft - ook door bijkomstigheden der arbeidstoestanden op Deli - veel ontroering gewekt; afschrikwekkende bestraffing van den moordenaar is gevorderd en de eisch van den Landraad - de doodstraf door ophanging - schijnt alom voldoening te geven; dat van den tegenwoordigen Landvoogd geene wijziging der straf zou te wachten zijn - twintig jaren dwangarbeid ‘in den ketting’ (een halsband) kon anders ook nog schikken - vermeldde ik reeds. Ziehier het geval: Een assistent eener tabaksonderneming keurt eene partij slecht gesorteerde tabak af en schopt die dooreen. De Chinees wien dit aangaat heeft - naar hij bij 't verhoor verklaart - niets tegen dat afkeuren, dat hem 5 of 6 centen schâ doet, maar wrokt over de manièr van doen: het dooreen schoppen en opspelen. Hij zegt niets, maar als de assistent weer in de schuur komt en hem voorbij is gegaan, steekt hij dezen een mes in den buik; deze sterft na kort verloop en de moordenaar, verre van berouw te toonen, betuigt voor den Landraad zich voldaan over den daad en gaat, na den eisch, ‘druk bewerend’ tusschen zijne bewakers weer naar 't gevang. Nu heet de wijze waarop de arbeidsinspectie in Deli werkt - ik onthoud mij van oordeel daarover - ‘onhoudbare toestanden’ te veroorzaken. Het gezag der planters zou vernietigd worden doordat de Inspecteurs de vrij lage menschentypen, die daar als koelie komen, druk van hunne ‘rechten’ op de hoogte brengen - waar die nog voorshands meer van plichten moesten doordrongen worden - en daarbij veelal tactloos te wrerk gaan. Naar al wat ik las schijnt mij deze voorstelling van zaken juist te zijn en werkt men daar met eene bende, die allerminst met ethische beginselen is in toom te houden. Ontzettende schanddaden worden af en toe bericht waarvan Chineezen de daders zijn. Of ze lager staan dan de beest-menschen wier gruwelen in Europeesche landen voorvallen, | |
[pagina 138]
| |
of ze dooreengenomen misdadiger aanleg hebben dan het schuim onzer Europeesche samenlevingen schijnt mij noch te bewijzen noch tegen te spreken. Men bedenke echter wel dat de bewering als zou het thans erger met hen te stellen zijn dan vóór de arbeidsinspectie, nader bewijs behoeft. Men is, verblind door hartstocht, en vrees voor èigen veiligheid, gaan spreken van ‘tegenwoordige toestanden’ waar ook tevoren gruwelstukken te berichten vielen. Maar nu zonder hartstochtelijkheid. Afschrikwekkende straffen, voor een slag van menschen, ongevoelig voor wat ons treffen zou als straf (‘dwangarbeid’, die erg gemoedelijk wordt opgenomen): redelijk noem ik dit. Maar heeft ophanging verschrikking voor hen? - Men zou meenen van niet, gezien het feit dat een Chinees zich ophangt als wraakuiting jegens anderen - misschien ook zich voorstellend dien na zijnen dood te zullen kwellen. - En is terdoodbrenging eene bestraffing? Neen, het is wraakneming of uit-den-weg-ruiming, die naar veler overtuiging (er zijn die zeggen van waarneming te kunnen spreken) het doel van onschadelijkmaking geheel mist; daar het misdadigers ego, gewelddadig uit het lichaam verdreven, invloed uitoefent op de gedachten van levenden met misdadigen aanleg. Tal van nieuwe misdaden vloeien, naar hunne overtuiging, uit dien invloed voort. - Trouwens, de gevolgtrekking daartoe is telkens en door een ieder te maken, na den ten uitvoerlegging van doodvonnissen en het wachtwoord ‘Vive Liaboeuf’ moge ons doen nadenken. Ook de z.g. ‘besmettelijkheid’ van zelfmoord wijst in die richting. - Bloedige terechtstelling, welke de Oosterling stellig vreest, vooral als het hoofd van het lichaam gescheiden blijft, is uit ons strafstelsel gebannen; terwijl folteringen, bij alle cultuurvolken, schande brengen over hen die ze toepassen of doen toepassen of ook maar toelaten en ze uit hunne strafstelsels verdwenen zijn. Ware ons inzicht zoover nog niet gevorderd, dan zouden wij met folteringen onzen wraaklust botvieren en wedijveren in helsche bedenksels van scherpste pijnigingen die ten langste verduurd konden worden. Maar onze beschaving staat in den daad daarboven en van de gedachten er aan wenden wij ons huiverend af; wie ons bedenksels van dien aard dorst voorstellen zou algemeen afschuw wekken, de redeneering ‘dàt alleen wekt hun ontzag’ is ten dezen opzichte reeds geheel ongangbaar. Er zijn echter voor ons nog slechts weinige stappen noodig om óók te komen tot de verwerping van elken vorm van terdoodbrenging. Het zoeken naar meest pijnlooze wijzen van afmaking deed de eerstre schreden daartoe en als de laatste stap gedaan is zal de gemeenschap ze tot géén prijs en in géén geval weer willen toepassen. Dan zal even grooten afschuw wekken wie haar als ‘straf’ - eerlijker: opruimingsmiddel of wraak - over eenig misdadiger inroept als wie nu folteringen zou voorstellen. Het is een telkens wederkeerend en overal zich voordoend verschijnsel, dat zij die ook bij de ontzettendste misdaden in den vreemde (Solleiland o.a.) den grond van hun beginsel helder blijven zien, verblind worden door ontroering en haat, zoodra in eigen omgeving een slachtoffer valt. Hoe begrijpelijk dit ook zij, toch is het niet goed zijne eenmaal klare inzichten te laten vertroebelen door hartstocht of vrees. Wie heeft geene minachting gevoeld voor Fallières, dien tegenstander der doodstraf, zich door wraakgehuil rondom liet vervoeren tot onderteekening van een doodvonnis! - Waarlijk, het is te betreuren als zij die overtuigd zijn van verwerpelijkheid der doodstraf, zich door eenig ontroerend geval van de wijs laten brengen en de andere partij gaan steunen. - Dat zij aandringen op meer afschrikwekkende vrijheidsstraffen: harden arbeid, onder strengste tucht bij sobersten kost, zonder genotmiddelen; waar noodig met verscherping van straf door strenger opsluiting! De ervaring zal ons en volgenden geslachten wel gaandeweg toonen wat de beste middelen zijn om de ontwikkeling van misdadigers tot zelfbeheerschte menschen te dienen; wie de opvoedende kracht van geregelden arbeid en tucht aanneemt - evenzoo wie overtuigd is van het nut der lijfstraffen - prijze ze aan. Maar zoeke tevoren wèl naar den grond zijner overtuiging. Door sommigen zal worden aangevoerd, dat waar in een geval als dit ons ‘rechtsgevoel’ (wraakgevoel? veiligheidsgevoel?) onvoldaan blijft, bij oplegging van dwangarbeid als hier te lande toegepast, het ‘maar goed’ is dat de doodstraf nog bestaat. Doch wie gelegenheidsredenen huldigt, verloochent zijnen beginselgrond. Dat deze moord, naar òns begrip, in koelen bloede is gepleegd maakt ons den moordenaar meest weerzinwekkend; maar de Oosterling | |
[pagina 139]
| |
kent een langdurig ‘panas’, eene stille woede, onder steenkoud masker! Daarom moge ons vooral tot leering zijn wat door den moordenaar werd opgegeven tot verklaring van zijnen wrok: het dooreen schoppen van zijn werk. In zeer jonge jaren berokkende ik mij, zonder opzet tot krenking, eene tegen-beleediging door een slapenden Menadonees middels lichte aanraking met den voet te wekken. Toen ik later als jong employé bij de Cultures in de Preanger kwam en aan een koelie iets op den grond aanwees met den voet, vermaande mijn chef mij dat nooit weer te doen, daar het door den Soendanees als diepe beleediging wordt gevoeld en grofheid kan uitlokken - zooals daartegenover zijne diepste nederigheidsbetuiging is, het sembah brengen aan onzen schoen en het zich figuurlijk stellen ‘onder uwen schoen’. - Als nu reeds het wijzen met den voet - wellicht ièderen Oosterling - als beleediging treft, hoeveel dan niet te meer het dooreen schoppen van iets dat hem betreft. (Ook een Europeesch werkman zou dat krenkend vinden en al naar zijn temperament zou hij reageeren.) Moge hierop meer acht gegeven worden, dan voorkomt men weer iets dat te voorkomen ìs. v. A. |
|