zijn er geen! Ze behooren wel tot 'n uitstervend geslacht, in onzen tijd van nuttige en ontevreden en ieder den eigen weg gaande ‘onafhankelijke’ vrouwen. Toch, zoo als zij zijn er nòg, nog vele, vooral in de provincie! - In Amsterdam opgevoed, achtergebleven met een vrij groot fortuin, bijeengegaard door een winkelier-zaken-mensch vader, die nooit verder kwam of dacht dan zijn winkel, besluiten de drie zusters, als haar de woning op de Prinsengracht wordt opgezegd, om voortaan naar 't Gooi te verhuizen, en er een eigen villa te gaan huren. De verschillende wederwaardigheden, die zij op die villa dóórmaken, vormen de verschillende hoofdstukken van het boek. En, ik herhaal, om al deze kleine, geheel onbeteekenende, dagelijkscheleven dingen aldus te beschrijven dat zij den lezer telkens een glimlach ontlokken om het natuurlijke en toch kluchtige ervan, om dat áárdig te kunnen doen, moet men beschikken over méér talent dan ‘de’ critiek der onbekende schrijfster zal toekennen, omdat zij immers geen oogenblik aanspraak maakt op kunst, eenvoudig maar ‘schrijft’, zonder meer. - Zij heeft de drie verschillende karakters van de verschillende zusters heel consequent volgehouden in hare teekening, Fine, de oudste, degene die regeert, die 't huishouden doet, die de baas is, die onwillekeurig nog steeds de beide anderen imponeert als hoofd des gezins; Bertha, de midden-zuster, als zoodanig de minst-getelde, degene die nu met deze dan met die harer zusters meepraat, en Louise de jongste, de artistieke, de reeds door den nieuwen tijdgeest beroerde, die daaraan ontleent dichterlijke en literaire neigingen, die als zoodanig wordt ontzien en geëerd door de twee ouderen, maar die met dat al toch steeds blijft de jongste, het kind.
Een van de in dat speciale opzicht wel het best-gelukte hoofdstukken is dat, waarin bovengenoemde Louise hare late liefde bezingt tot den gewaanden zoon van neef Sander, in wien zij ten slotte ontdekken een franschen Cabaret-zanger. De tegenstelling tusschen de sonnetten-dichtende oude juffrouw, aan hare schrijftafel in de huiskamer, met de beide andere zusters, die 't zich druk maken over de ruiende kanarie, hare niet vlottende vers-regels, afgewisseld met de jammerklachten van Fine en Bertha, omdat zij ‘Piet's’ ongesteldheid maar niet kunnen uitvinden, ziedaar 'n stukje levens-humor, dat volstrekt niet zóó is gechargeerd van uitwerking om te zeggen: Wat 'n onzin, wat 'n gewild-grappig willen zijn! Integendeel, kostelijk van wáárheid, van echt-typische oude-juffer-preutsigheid is de uitval van Fine, wanneer zij ontdekt hoe Louise den zondigen caberet-zanger, vurig, maar, natuurlijk, anonym heeft bezongen in hartstochtelijke liefdeklachten: ‘Dat je artist bent vinden we immers best - en dat je verzen maakt ook - maar - altijd in “'t fatsoenlijke”...’
‘'t Fatsoenlijke!’ Heusch, 't speelt in de bekrompen-hollandsche burger-kringen nog zoo'n typische rol! In dat opzicht zijn de dames Cnussewinckel heusch typisch van ware vinding, en kan Minca Verster-Bosch Reitz zich zeker en stellig op één lijn stellen in talent met Top Naeff of Cornelie Noordwal. -
Ook in de scène van 't ruien van de kanarie, die, volgens de veel meer zaakkundige dienstbode, de pip heeft, - hetgeen echter óók al weer 'n met het- ‘fatsoendelijke’ hoogst-strijdige kwaal is in de oogen harer meesteressen, komen dientengevolge leuke tooneeltjes voor, al spreekt het vanzelf dat de auteur, evenals iedereen die vóórtdurend moet aardig zijn, wel eens wat te eenzijdig blijft in haar voortborduren op éénzelfde terrein. Daarentegen had zij ongetwijfeld van het slot van haar verhaal, het zenuwlijders-pension der familie Tuythoorn, nog veel meer kunnen maken dan zij deed, indien niet blijkbaar hier het haar waarschijnlijk door den uitgever bestelde aantal bladzijden ware volgepend geworden, reden waarom zij er vermoedelijk van heeft afgezien zich nog meerdere moeite te geven voor 't zelfde geld. Immers, dat het haar aan talent heeft ontbroken haar pension Tuythoorn nog wat meer uit te werken, geloof ik geenszins. Juist alles wat zij van deze zenuw-patienten en de door hen gestichte verwarring beschrijft, doet amusant aan, ècht van onzen hedendaagschen tijd afgezien tot in de puntjes. En heel niet overdreven is hier ook weer de ‘fatsoendelijkheid’ der goede dames Cnussewinckel, die alle vreemdsoortigheden der ‘freules von Retichem’ en van den geleerden ‘student’, voor lief nemen, omdat ze het zoo'n deftige conversatie vinden, totdat ze opeens ontdekken, dat die ‘logé's’ harer vriendin Tuythoorn niet anders zijn dan betaalde pensiongasten, - welk geheel nieuw licht opeens verduistert het tot hiertoe ‘een huisgezin zijn’ der familiën Cnussewinckel en Tuythoorn.
- - Ik beken het eerlijk, toen ik, met het beëindigen dezer vriendschap, tegelijk