De eerste schoolfeesten in het Instituut Jaques Dalcroze.
In het instituut Jaques Dalcroze, in Hellerau, hebben de eerste schoolfeesten plaats gehad. Die beteekenen een mijlpaal op den weg van deze jonge onderneming, die blijde verwachtingen wekt en den kiem harer ontwikkeling in zich draagt, en allen, die voor het heerlijke systeem van Dalcroze symphathie en bewondering hebben - en dat zijn er zeer veel! - zullen met blijdschap het feit constateeren, dat het facit dezer voorstellingen een succès is.
Gemeten met den norm, dien men aan ‘Festspiele’ pleegt aan te leggen kon wellicht (in het bijzonder den eersten avond), niet alles ten volle tevreden stellen. Maar daar de leiding van het instituut deze avonden in verstandige zelfbeperking als ‘schoolfeesten’ had aangeduid, legde men onwillekeurig een andere maatstaf aan. Dalcroze wilde, - nadat hij, door minder groote voorstellingen in bijna alle Duitsche steden, reeds zijn begínselen aan de openbare critiek had onderworpen - nu ook aan breede kringen gelegenheid geven, de resultaten van zijn onderrichtsmethode in het kader van officieele avonden te beoordeelen. Ontelbaren hadden aan zijn roepstem gevolg gegeven, - kunstenaars, dirigenten, musici, de vertegenwoordigers der binnen- en buitenlandsche pers - en zoo vulde dan een publiek in de stemming van goede verwachtingen het feestelijk gesierde huis, waarin de emotie van iets totaal nieuws trilde door de lucht.
De zaal maakt in zijn eenvoudige gestrengheid een eigenaardig plechtigen indruk. En deze indruk wordt nog versterkt door de ongehoord mooie lichteffecten, die door een totaal nieuwe en moderne belichting worden verkregen. Wanden en plafond zijn geheel met een dunne, lichte stof bespannen, waarachter de gloeilampen verborgen zijn. Zoo stroomt het licht van alle kanten aan - van boven, van de zijden - men ziet alleen de uitwerking daarvan, niet de bron, en dat maakt een zeldzaam fantastischen indruk, streng en een weinig prikkelend tegelijkertijd.
De eerste avond werd, als alle andere ook (de schoolfeesten bestonden uit negen avonden, telkens drie op elkaar volgende dagen) door rhythmisch-gymnastische oefeningen - groepen-oefeningen en gebaar-oefeningen - ingeleid. Over de nauwkeurigheid, en over de artistieke volkomenheid, waarmede Dalcroze, dank zij zijn paedagogische genialiteit, al deze verschillende oefeningen laat uitvoeren door zijn leerlingenschare, is te dezer plaatse reeds gesproken. Ik behoef er dus slechts nog aan toe te voegen, dat de leerlingen van Dalcroze, aangevuurd door de extase van hun meester en door het zeldzame fluidum, dat van elke groote menigte uitgaat, zichzelf op deze avonden overtrof in enkele nummers. Naast deze oefeningen bracht het program echter ook veel anders en daarbij zeer bekoorlijke dingen. Zeer in het bijzonder zou ik de meisjesdansen willen vermelden, die in hun liefelijke bekoring van meesleepende betoovering waren, en een plastische uitvoering van het praeludium en de fuga in E-moll van Mendelssohn-Bartholdy.
Ondanks de lyrische opvatting, die met het karakter van dit werk in overeenstemming is, was deze volmaakt doorwerkte praestatie van strenge geslotenheid en precisiteit, en oefende daardoor een bijna monumentale werking uit.
Bijzondere belangstelling wekte, vooral in tooneelkringen, den tweeden avond, de opvoering van een scène uit het tweede bedrijf van Gluck's Orpheus. De Orpheus werd door Emmy Leissner uit Berlijn gezongen. De zangeres bood in beweging, houding en opvatting, veel goeds, en wist zich met groote vaardigheid aan te sluiten bij de groepen der geschoolde leerlingen van Dalcroze. Het als antwoord op de zich voortdurend herhalende klacht van den zanger scherp uitgestooten ‘neen’ van het koor, en de met steeds grootere hartstochtelijkheid naar Orpheus opdringende groepen van larven, furiën en schimmen, waren van enorme uitwerking door het sterke