‘Maar een vod’ - - zei eens een van mijn kennissen tot ons, toen we haar een dergelijk souvenirtje lieten zien, dat wij, mijn vriendin en ik, elkaar op een reis, als aandenken aan een gezellig dagje, gegeven hadden.
Inderdaad, 't bewuste ding kostte maar enkele francs; 't bezit geen kunstwaarde hoegenaamd. En de kennis in quaestie, die ik gráág mag, om hare prettige oprechtheid van de dingen leuk te zeggen, zei het zoo ‘drollig’, - zooals de duitschers 't noemen - dien smadelijken uitroep: ‘Maar een vod,’ dat wij beiden in lachen uitbarstten, 't haar in 't minst niet kwalijk namen.
Ons huis echter - ik erken het met blijdschap, - is vol van dergelijke ‘vodden’, die voor ons-zelf gróóte innerlijke beteekenis hebben, omdat ze ons iets zeggen, iets herinneren.
Wij nemen namelijk van elk uitstapje, van elk prettig dagje, van elk reisje, photo's of reis-souvenirtjes mede, omdat die ons voortdurend vertellen, als we weer thuis zijn, van samen in vreugde gesleten uren en van onvergetelijke oogenblikken van gesmaakt natuurgenot.
Voor ons zijn daarom die kleine, elkander aldus geschonken dingen, die wij zelf kochten, zelf met elkaar uitzochten als zoovele teedere banden, die ons te inniger aan elkaar binden, en die ons daarom liever zijn dan koude, dure, beteekenislooze pronk.
Zeker, als men rijk genoeg is elkaar kostbare schilderijen, echte juwelen, enz. te geven, op diezelfde wijze, dan ook kan dáárin poëzie schuilen, evengoed. Echter, de overgroote meerderheid van 't menschdom moet zich tot minder kostbare geschenken bepalen. En ik erken volmondig dat mijn beurs noch die van mijn vriendin ook maar in de verste verte zoo ver reikt. Voor ons is echter niet het cadeau om zijn waarde van geld of van kunst, maar om de beteekenis, die erin ligt, van innerlijken zin. -
En daarom begon ik met te vertellen hoe deze verjaardag onzer Marie voor mij ten slotte een lieflijke herinnering zal blijven, in plaats van een onaangename, - omdat de liefde, waarmede zij en hare gezellin ons beiden, gedachten, die thuis moeten blijven, ruimschoots vergoedt ten slotte de teleurstelling daarvan.
Nooit zal ik straks in ons ‘home’ 't bloemvaasje uit Friedberg, de photo van het Schloss daar, - de beide door hen meegebrachte souvenirs, - aanzien, of ik zal mij dan herinneren niet in de eerste plaats den langen vervelenden dag te bed, maar wèl de hartelijkheid van Marie en van ons ander tijdelijk huisgenootje, die aan mij dachten, mij vertroosten wilden, en dat bewezen met een vriendelijkheid.
Welnu, van zulke zonnestralen is ons huisje vol, en ik verklaar volmondig dat die mij veel meer verwarmen, dan zelf-aangeschafte dure kunststukken 't zouden doen. Want het zijn zonnestralen, die vertellen van samen geleden leed, zoowel als samen genoten vreugde, zonnestralen die voor altijd hun licht werpen in de schaduw van het dagelijksche leven dat dikwijls je dagen somber maakt.
Ik geloof dat er zoovelen zijn, die zoo arm zijn aan zulke zon, die er geen voor stelling van hebben hoe warm die je hart kan maken, die voortleven in eenzame koude pracht, of ook in gierige zelfgenoegzaamheid, zonder eenig begrip van de beteekenis, van de heerlijkheid, van geven en van ontvangen, niet om het hebben, het krijgen, maar enkel om den zin, de beteekenis, die ligt in het gegevene of ontvangene als zoodanig.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.