‘De hand des Heeren drukt wèl zwaar op uw Huis,’ - had zij, met kwalijk verborgen Schadenfreude, gezegd: ‘Hij slaat ieder onzer op onzen beurt.’
Geerte, die, over 't algemeen, zich minder gemakkelijk geld liet afzetten door freule de Wevere en andere particulieren, dan door hare vrienden, de dominees, die zij als hemelladders beschouwde, en die daarom tot hiertoe wat weerspannig was geweest in 't teekenen op de haar vóórgelegde lijst, schrikte ervan:
‘Wat bedoelt U - - Wat is er nu weer’? - vroeg zij, altijd dadelijk zenuwachtig sinds dien vreeselijken schok, die haar was toegebracht in dien nacht van Ellens' dood.
Freule de Wevere - steeds blij als ze 'n ongeluksbode kon zijn - sloeg de handen theatraal ten hemel - -
‘Wéét U 't dan nog niet’? - jeremieerde ze, quasi-begaan. -
‘Wat? - Ik weet niets. - - Wat is er?’ - - Geerte Stinia sprak haar vader en familie weinig meer sinds ze zich zoo geheel had geïsoleerd. - -
‘Ach lieve - - lieve - - mevrouw. - - Hoe vrééselijk dat ik U dan 't eerst zoo'n Jobstijding moet brengen! - - Had ik dat maar geweten - - dat U 't nog niet hebt gehoord! Enfin, U moet maar denken, 't is de wil des Heeren, die schande, die Uw naam treft, dat Uw eigen neef, in de - - in de - - hoe zal ik 't zeggen - - in de gevangenis zit.’ - -
‘Ber?’ - - riep Geerte - - Volkomen overtuigd dat Ber eindelijk zich zelf er had ingewerkt met z'n gedurige historietjes van onzedelijken aard - -
‘O foei - - mevrouwtje - - hoe komt U erbij - -?’ Freule de Wevere was veel te lief met de de Greveres, om van hun schoonzoon iets kwaads te willen hooren. Wel neen, ik bedoel natuurlijk den man van Uw nichtje Joosje, meneer Hooph-Huyghens. U weet toch zeker wel dat de boel in de war is allang? - - Nu, en nu schijnen er klachten te zijn ingekomen, van schuldeischers - enne - - enfin, - hij is in hechtenis genomen - -’
Geerte zag haar stom aan, niet in staat dadelijk den omvang van de ramp te begrijpen. Dat gaf der freule de aangename satisfactie, dat ze de bedienden er ook nog in kon mengen door aanstellerig te schellen, en, druktemakerig, om water te roepen, ‘omdat mevrouw zoo was geschrokken van die nare geschiedenis, jullie begrijpen me wel.’
De bedienden begrepen er inderdaad alles van, haalden, op Geerte's snikkend uitgebracht bevel, dadelijk een rijtuig om naar haar vader te gaan. Niet echter alvorens freule de Wevere haar in der haast de verlangde handteekening voor eene ruime gift voor ‘Zoekt het Verlorene’ had afgedwongen.
‘De Heer laat zich niet bespotten’ - had zij daarbij dreigend gezegd. - ‘Wij maaien allen wat wij zaaien - ‘En, ik vréés, ik vréés, dat Uw neef niet geleefd heeft zoo als het een Christen past.’ - -
‘Ach ja - natuurlijk niet’ - - In een behoefte de zonden van haar familie te helpen afboeten, teekende Geerte hierop gewillig voor duizend gulden. Aan wien zou zij ook immers haar groote fortuin nalaten, nu haar eenig kind was gestorven.! Wat kon zij beter doen dan het reeds hij haar leven geven aan Gode welgevallige dingen! - -
Bij haar vader, die juist een artikel zat te maken bestemd voor een ander christelijk blad tegen het Vaandel, waartegen hij geniepig werkte in den laatsten tijd, uiterlijk nochtans met den leider samengaande in de politiek, kwam Geerte heelemaal zenuwachtig in zijn studeerkamer:
‘O God - wat 'n ellende nú weer’ - - zei ze, hem om den hals vallend.
Het strakke uitgestreken diplomaten gezicht van den ouen heer veranderde nauwelijks. Hem zat z'n politieke jaloezie op den leider, die méér invloed had in de partij dan hij, dieper dan welke familie-ellende ook - -
‘Waar kom jij van daan - - Wat is er?’ - - vroeg hij verstrooid - - Toen, haar bedoeling begrijpend: - - ‘O ja - - je meent natuurlijk die vervelende historie van Paul - - Ik heb 't lang genoeg zien aankomen - - Enfin - - 't ligt er nu eenmaal toe - -’
‘Maar 't is toch vrééselijk - vrééselijk voor Joosje - - en voor U - - O, ik heb zóó met U vooral te doen - - daarom ben ik dadelijk gekomen’ - huilde Geerte.
Maar haar vader bleef onbewogen. ‘Ik moet het aannemen van Gods hand’ - zei hij ook voor háár z'n gewone gelegenheidsphrase op, die hem tot 'n tweede natuur was geworden. ‘Ik buig me gewillig onder wat de Heer me oplegt - - En, voor de rest, 't is héél lief van je, Geerte, dat je mij bent komen opzoeken, maar ik ben zóó gepresseerd, er is zoo'n haast bij dit artikel, dat ik 't in elk geval nog per expresse moet verzenden. Anders komt het niet meer bijtijds, vóór de arbeidswet wordt behandeld. En 't is zoo'n insinuasie, die streek, die de leider me heeft gebakken, met z'n Vaandel-artikeltje gisteren, na mijn amendement. -’
Geerte begreep het al dat haar meelijden onnoodig was. Ze was dat immers van kind af gewend dat haar vader, in zijn eerzucht-leven, zich in 't geheel niet bekommerde om zijn huiselijke aangelegenheden. Die cynische onverschilligheid ging bij de buitenwereld