II.
Met belangstelling las ik de verschillende artikelen over ‘de Vrouw’ en er zullen er stellig velen zijn onder de lezeressen, die zich interesseeren voor de wijze, waarop ons doopceeltje gelicht wordt. Alles bestrijden wat er voor ongerijmds gezegd is, zou te veel gevergd zijn van de redactie, maar één vraag zou ik willen stellen: ‘Hoe kunnen wij ooit de eenige taak, waarvoor wij volgens den auteur geschikt zijn: ‘het moederschap’ vervullen, wanneer wij ‘geboren leugenaarsters’ zijn? 't Is een onduidelijkheid, die ik gaarne wil toegelicht zien. Of verdwijnt die eigenschap door 't vrouw on moeder zijn? Wij worden dan immers schoon, verheven, heilig zelfs. En een heilige liegt niet.
Onder 't lezen dacht ik aan een Fransch gedichtje, dat mij altijd trof als fijngevoeld:
La femme.
Qui donc peut se vanter de connaître la femme?
Est-ce vous, les savants, sceptiques orgneilleux?
Dieu vous a-t-il donné le pouvoir merveilleux
De disséquer son coeur et de sonder son àme?
O, vous qui vous riez de la divine flamme,
Qu'allume à son regard, l'amour ce don des cieux.
Vous qui la dédaignez... grands enfants oublieux
A vos premiers chagrins, votre voix la réclame!
Sa parole charmeuse apaise vos douleurs.
Son baiser adoucit l'âcreté de vos pleurs.
Si vous avez péché, sa tendresse vous juge.
Et dans ses frêles bras toujours prêts à s'ouvrir,
Hommes vous reviendrez chercher un doux refuge
Comme l'oiseau retourne a son nid, pour mourir.
Mij dacht, zoo'n kleine appreciatie hadden we na die onderdompeling wel noodig!
C. ENTHOVEN.