bekenden die eigenschap met mij deelen. De een heeft alles wat zij wenscht, maar, marcheert haar huishouden niet zooals zij wil, (en zij wil te veel, zoodat zij altijd wat heeft te klagen), dan bestaat er voor haar niets meer op aarde dan tobben dáárover; hare meubelen, haar schoonmaak, haar meiden-quaesties zijn haar veel grooter zorgen dan hare blijdschap over al 't rijke geluk wat overigens haar deel is; gene andere, die, tot wie ik onlangs in de Lelie een woord richtte in dezen zelfden geest, kan 't maar niet vergeten dat haar man haar éénmaal ontrouw werd. Noch zijn eerlijk schuldbekennen, noch haar eigen liefde tot hem, noch haar voorrechten op elk ander gebied kunnen haar verzoenen met het leven, omdat zij die ééne grief maar niet wil vergeten. En ginds weet ik een derde, die in een groote stad had willen wonen, waar echter de betrekking van haar man haar dwingt tot tevreden zijn in een kleine plaats. Zij houdt van hem; hij doet alles om 't haar aangenaam te maken; als hij haar ondervraagt of zij iets anders zou wenschen dan zij bezit, dan kan zij slechts die ééne klacht uiten: haar verlangen naar de groote stad. Maar, die ééne klacht beheerscht haar leven, verwoest haar geluk; want zij staat niet stil bij 't rijke lot dat haar deel is, alleen bij 't eene wat zij niet kan krijgen.
De volmaaktheid is niet van deze wereld, is voor geen enkel menschenkind te vinden. Ook zij, die ons 't meest-bevoorrecht toeschijnen in àlle opzichten, hebben ten slotte 't een of ander kruis mee te dragen, verborgen of openbaar. Waarom dan niet ons dat voor oogen houden, als we zelf leed hebben, in plaats van ons steeds 't leven te vergallen met nuttelooze klachten en tobberijen?
‘Es muss’ - zei mijn kleine Berlijner lift-jongen, over wien ik in een mijner eerste Lelie-artikelen schreef, in een hoofd-artikel. Houdt U dat voor oogen: Es muss. Dan wordt alle leed zooveel gemakkelijker. En ook, dan gooit gij 't denkbeeldige leed zoo vanzelf overboord. Want, heusch er is zoo véél denkbeeldig leed in de wereld. Ik moet altijd lachen inwendig (uiterlijk ben ik daartoe te beleefd), wanneer gene en die, die geen dag thuis zijn en geen avond ook, mij vertellen, dat ze dit of dat kwaaltje hebben, en daarvoor naar den dokter zijn geloopen. Zulke menschen verdienen, heusch ze verdienen, dat ze werkelijk eens ernstig-ziek worden, dan zullen ze zich te laat berouwen, dat ze zoo over elk klein, onbeduidend pijntje en ongesteldheidje gejeremieerd hebben. En zoo is 't ook met hen die zóó omtobben in 't aardsche gezeur van per-se meubeltjes willen opwrijven en kamer-schoonmaken, dat ze er alle hoogere levensvreugde om vergeten. Zulke menschen verdienen het, verdienen het heusch, als hun diegenen, die hun lief zijn, worden afgenomen, als ze achterblijven ineens met niets dan die aangebeden meubeltjes en dat mooie huis - - en dan te laat met heete tranen zullen beschreien al de uren verloren met meidenherrie en schoonmaak-gedoe. Juist omdat er zoo veel en zoo veel ernstig leed is, lichamelijk en ander leed, juist daarom is het zoo'n schande, dat zoovele uwer, die rijk bevóórrecht zijn, niet stilstaan bij wat zij hebben, maar alléén bij wat zij anders zouden wenschen. Door U-zelf denkbeeldige zorgen en verdrietigheden te scheppen haalt gij 't noodlot over U - dat toch reeds gauw genoeg komt. Wees dáárvan overtuigd. 't Achterhaalt ieder onzer op zijn beurt. En, wat dat wezenlijke ernstige leed betreft, daarmee gaat het zooals ik U
zooeven zeide, het moet gedragen worden, en het wordt zooveel gemakkelijker en lichter, als we er de goede zijden van opzoeken, en niet enkel treuren over de slechte ervan. Ik-persoonlijk houd mij altijd voor hoe dankbaar ik ben, dat ik geen groote pijnen hoef te verduren, dat mijn hoofd zoo sterk, mijn geest zoo vroolijk is, - om van de liefde in mijn omgeving, die zoo ruimschoots mijn deel is, nu niet eens te spreken. Heeft niet ieder onzer op die wijze voorrechten, die hij kan opzoeken, óók zelfs aan het hem opgelegde kruis? Ik ben overtuigd van ja.
En straks, straks komt het groote einde. -
En ik vraag U, als gij dááraan denkt, is het dan heusch der moeite waard om Uzelf zoo veel uren en dagen te bederven met zuchten en klagen over nietigheden, waar de tijd U nù nog gegeven wordt om te genieten, te genieten van wat Uw deel is, de een een gezin, de ander een goede gezondheid, een derde fortuin, een vierde een innerlijk rijk leven, dat hem aan zich zelf doet genoeg hebben!
Zie, ik zat hier van ochtend op een bankje, in 't Kurpark, in ditzelfde Bad Nauheim, waar ik een jaar geleden óók vertoefde. Om mij heen was alles even heerlijk-mooi in de natuur als verleden jaar, ik zag denzelfden prachtigen, bruinen beuk vóór mij, en 't zelfde vriendelijke groote grasperk, en dezelfde