had hij er een tijdlang den naam van, maar nu ken ik hem al jaren als een soliede mensch’, voegde de klant er bij.
Adèle Jungmann werd verstrooid, onrustig, humeurig. Ze kreeg slapelooze nachten en Mevrouw Kant tobde over haar, wilde haar op reis laten gaan. Toen herleefde er iets in 't hart van 't oude vrijstertje en 't liet haar niet met rust, langzaam rijpte haar besluit. 't Werd lente, en lente brengt zon, bloesem, blauwe luchten! de lente is de voorbode van den zomer! o dat verlangen!
De trein snelde door het ontwakende landschap. In een der coupés zat Adèle en keek naar buiten. Haar magere wangen waren licht gekleurd, haar oogen schitterden. Voor 't eerst had ze zorg aan haar toilet besteed, naar raad geluisterd en zich mooi gemaakt. Adèle ging aanzoek doen! Had ze niet 't recht ertoe?....
Adolf Heimert stond in zijn parfumerie-zaak achter den toonbank, zijn loopjongen plakte etiketten op de pakjes en hij hield zijn boek bij. De winkelschel ging en een dame trad binnen, het gelaat achter een dichte voile verborgen.
Zij ging met den rug naar 't licht zitten, waardoor hij haar niet goed zien kon. Zoo zag hij niet hoe bleek Adèle geworden was, doodsbleek van meelij en teleurstelling. Haar knieën knikten en haar hart zwol van moederlijke liefde voor den kaalhoofdigen man met 't zorgvolle gezicht, die door 't leven gebroken, zoo bescheiden, bleek en onaanzienlijk voor haar stond.
Zij kocht zeep en reukwerk voor jaren, ze liet zich altijd meer voorleggen, en hij gloeide van ijver, de vreugde over den voordeeligen verkoop deed zijn moede oogen schitteren. Hij herkende haar licht bevende stem niet, maar eindelijk werd ze rustig. En toen begon ze aan haar wel overlegd plan. ‘Ik doe ook zaken, mijnheer Heimert! wij maken reclameplaten en gekleurde etiketten voor reukflesschen en zeepkartons.
Mag ik u eens een reiziger sturen met een partij monsters?’ - Wantrouwend, geërgerd zag hij haar aan. Kocht ze daarom zooveel? Nu moest hij er zeker aan gelooven.
‘God mevrouw!’ stamelde hij: ‘Ik krijg 't hier goedkoop genoeg, 't zou voor U de moeite niet loonen!’
‘Maar 't maakt reclame!’
‘Bij mij?’ - hij zuchtte.
‘U moest een kapitaalkrachtig compagnon nemen!’
‘Mijn hemel, zoo dom is toch niemand!’
‘Of rijk trouwen!’
‘Welke rijke vrouw zou mij nemen, zelfs... als de eischen....’
‘Welnu, trouw dan een eenvoudig flink meisje, al is ze arm, dan houdt ze op een andere wijze in uw huis de boel wel bij elkaar’.
‘Iemand in misère halen? Neen, mevrouw, één in zorg is al meer dan genoeg.’
‘Dat is nog de vraag!’
‘Neen!’ hij rilde. De leerling, dom-nieuwsgierig, gaapte de vreemde met open mond aan.
‘Mijnheer Heimert, zou ik U een paar minuten alleen mogen spreken, misschien in uw kamertje achter?’
Ze stond op en ging, zonder zijn antwoord af te wachten, eenvoudig achter den toonbank langs. Hij zag er verlegen, besluiteloos uit. Zonder aarzelen lichtte ze den knop op en trad 't nette, eenvoudig gemeubileerde vertrek binnen. Weer ging ze van 't licht af zitten.
Stom van verbazing volgde hij; zooiets had hij nog nooit beleefd! ‘Wat wilt U toch mevrouw?’ vroeg hij eindelijk.
‘Heeft U niet jaren geleden een zekere Adèle Jungmann gekend?’ vroeg ze kortaf.
Heimert sprong op, dan klonk 't aarzelend, onwillig: ‘Ja, wat zou dat?’
‘Heeft U nooit meer wat van dat meisje gehoord?’
‘O, zeker, 't liep haar mee, ze is rijk en geacht’.
Afgunst klonk in zijn stem.
‘Is ze getrouwd?’
‘Voor zoover ik weet, neen!’
‘Maar, mijnheer Heimert, waarom deedt U nooit moeite juffrouw Jungmann te trouwen? U wist toch dat ze vrij was?’
Besluiteloos zag hij haar aan, voor hij antwoordde:
‘God, dat zegt U zóó maar? Adèle Jungmann is rijk, heeft mij niet noodig en wat zou ik haar kunnen bieden?’...
‘Heeft U nooit meer aan haar gedacht, antwoord mij oprecht!’ sprak ze gebiedend.
‘O ja, gedacht wel; ze was een snoezig meisje. Ja toen was ik in den zevenden hemel. Aan haar terugdenken moet ik wel, want 't werkelijk goede in mijn leven staat in verband met haar. Maar dat is lang voorbij! En mag men dan blijven denken; ze heeft mij vergeten en ik moet haar vergeten. En toch, alles zou beter gegaan zijn met een lieve vrouw, die mij terzijde stond!’ - Ook daaruit sprak zijn verlangen naar beter. Adèle worstelde met haar aandoening, beheerschte zich.