| |
De Vrouw.
(Vervolg van No. 47.)
In den godsdienst houdt de vrouw van het uiterlijke en de blinde overgave aan het geloof. Zij houdt van de schittering der kerk, het imposante van een rijk met uiterlijken glans gepaard gaanden godsdienst. Niet in de eenzaamheid wil zij tot God bidden, zooals de man, dien een gebed in stilte het krachtigst sterkt, maar bij de menigte sluit zij zich aan, alsof zij zich alleen te zwak gevoelt om de Godheid te naderen. De godsdienst is de vrouw meer noodzakelijk dan de man; hij is haar een steun, waarnaar ze verlangt, waarover zij niet nadenken wil. Een godsdienst, dien een vrouw met haar verstand begrijpen kon, zou haar niet bevallen; zij wil door een hoogere hand geleid worden, en volgen, zonder den leider zelf te kunnen aanschouwen. Haar gelukzaligheid bestaat in de overgave aan een ondoorgrondelijk wezen. De beginselen van den godsdienst hebben voor haar eene geringere waarde dan voor den man, en zij geeft zich over aan elken godsdienst, waarin deze innerlijke drang, dit onbeschrijfelijke gevoel der oneindigheid en onbegrensdheid der goddelijke almacht wakker gehouden wordt, en de uiterlijke vormen een imponeerenden indruk maken. Vrouwen worden licht dweepsters en toonen zich dan zoo zeer door de leerstellingen van den godsdienst doordrongen, dat al haar handelingen er innig mee schijnen saamgeweven. De Heilige Theresia met hare vizioenen biedt ons een voorbeeld van eene hersenuitwerking, die wellicht bij geen enkel man zou kunnen voorkomen.
De ongeloovige vrouw is zich zelden van hare plichten bewust; zij brengt haar dagen door terwijl zij òf over de deugd spreekt, zonder haar uit te oefenen, òf de genoegens in den maalstroom der wereld najaagt. Haar leven is leeg, haar ziel hol, de verveling knaagt aan haar; zij heeft noch God, noch huiselijke plichten, om den afgrond van haar tijd mede te vullen.
Niet te vergeten is ook, dat de vrouwen meer geneigd zijn dan de mannen, aan geesten te gelooven, en verschijningen te hebben. Verder is merkwaardig, dat zij zich lichter aan alle bijgeloovige goochelarij overgeven, dat zij veel meer vooroordeelen hebben dan mannen, dat zij grootendeels het Mesmersche magnetisme verbreid hebben, en dat wij ze, zelfs nog heden ten dage, in onze verlichte eeuw, orakels zien betalen, bij stroomen naar waarzeggers en toovenaars zien loopen, de toekomst met een dikwijls gevaarlijk vertrouwen zien vragen, en de slachtoffers van haar onrustige, onbescheiden nieuwsgierigheid zien worden.
Een der voornaamste karaktertrekken der vrouw is haar leugenachtigheid, die, ik zou zeggen, tot een physiologische eigenaardigheid is geworden.
De natuur heeft de vrouw slechts één middel gegeven, zich te verdedigen en te beschermen: de huichelarij.... De huichelarij is hen aangeboren, de domsten, zoowel als de verstandigsten, en het is voor een vrouw
| |
| |
zoo van zelf sprekend te liegen als voor een os, om zich van zijn horens te bedienen. Ja, zij gevoelt zich daarmee tot een zekeren graad geheel in haar recht; daarom is het ook bijna onmogelijk een door en door oprechte, ware vrouw te vinden. Zelfs de beste vrouwen, voorbeeldige huisvrouwen en huismoeders, zijn huichelaressen. Men behoeft overigens, om zich hiervan te overtuigen, slechts het eerste het beste gesprek tusschen twee vrouwen, die elkaar onverschillig of zelfs vijandig gezind zijn, gade te slaan - de complimenten, de hartelijke woorden die bij elke gelegenheid met de grootst mogelijke vrijmoedigheid gewisseld worden, - de kussen, die zonder onderscheid bij vluchtige kennismakingen en aan boezemvriendinnen uitgedeeld worden, - de gevatheid, waarmee zij alles te verbergen weten, wat hen in het oog der mannen neer zou kunnen halen, zooals haar leeftijd, enz. Vrouwen zijn zelfs tegenover zich zelf niet oprecht. De vrouw gevoelt ook bij het liegen geen schaamte; zij spreekt de onwaarheid uit zonder te blozen en zelfs de geestelijk hoogstaande vrouw bedient zich er van tot goede doeleinden met de grootste zekerheid.
Maar welke is ook de maatschappelijke positie der vrouw? Absolute, het geheele leven durende afhankelijkheid. Welke eigenschappen verwekken in den regel absolute afhankelijkheid? Huichelarij, list, veinzerij, leugen, intrigues, gebrek aan volharding. Liegen is het erfdeel der vrouwen, waarachtigheid woont slechts in de zielen van vrije menschen. Deze vaste chronische huichelarij is het hieroglyphenschrift van het vrouwelijk hart, waarover zooveel gefabeld is geworden. Daaruit laten zich verklaren al die dichterlijke zinspelingen op de sfinxen-natuur van de vrouw. Neen, de vrouw is geen sfinx, geen mysterie, geen hieroglyphen-schrift, tenminste niet meer dan de menschen in het algemeen, doch zij liegt en huichelt alleen, omdat zij liegen moet. Men zou het ook beleefder kunnen uitdrukken en zeggen: zij past zich de omstandigheden aan; zij regelt ze. De vrouw geeft zich zooals de man het hebben wil, en daarom liegt de vrouw onbewust, want juist dan bevalt zij den man.
Zooals reeds gezegd: Het gebrek der vrouw om een zaak te kunnen veralgemeenen, heeft het haar moeilijk gemaakt zich buiten een kleinen gedachtenkring te verheffen en de dingen van het standpunt van 't algemeene welzijn te beschouwden. Terwijl haar neigingen voor enkele menschen levendig en vlug zijn, valt het haar zwaar abstracte en algemeene ideeën, zooals die der gerechtigheid, waarheid, en dergelijke te huldigen, en haar gebrek aan logica heeft het bijna onmogelijk gemaakt, door haar verstand daarop te werken. Met een man, die op een dwaalspoor is, kan men argumenteeren, handelt echter een vrouw uit slechte beweegredenen zoo is er geen middel, deze, door een beroep te doen op haar verstand of het algemeene rechtvaardigheids- en rechtsgevoel te veranderen.
Uit dezelfde bron is het af te leiden, dat vrouwen meer medelijden en meer menschenliefde aan ongelukkigen betoonen dan mannen, maar op het punt van gerechtigheid, eerlijkheid en oprechtheid bij hen ten achter staan, want tengevolge van haar zwak verstand oefent het tegenwoordige, aanschouwelijke, onmiddellijk reëele een geweld over hen uit, tegen welke abstracte gedachten, de bestaande maximes zelden veel vermogen. Uit dien hoofde zal men als hoofdfout van het vrouwelijk karakter ongerechtigheid vinden. Deze ontstaat uit het gebrek aan redelijkheid en overleg, wordt echter nog daarbij ondersteund, dat zij, als de zwakkere, door de natuur niet op de kracht, maar op de list aangewezen is: vandaar haar instinctmatige doortraptheid en haar onuitroeibare zucht tot liegen. Juist daarom doorzien zij vreemde veinzerij zoo licht, en is het niet raadzaam, tegenover hen het daarmee te beproeven. Uit die hoofdfout ontspruit valschheid, trouweloosheid, verraad, ondank, enz. Aan den gerechtelijken meineed maken vrouwen zich veel vaker schuldig dan mannen. Van tijd tot tijd herhaalt zich overal het geval, dat vrouwen, die het aan niets ontbreekt, in een winkel heimelijk iets wegnemen en meenemen.
Evenals voor liegen heeft het vrouwelijk geslacht ook een instinctieve neiging voor vervalsching en deze huldigt zij des te gemakkelijker, omdat zij dikwijls zelfs geen vermoeden heeft van het misdadige karakter der verandering van een woord of datum. Bij het spel te kunnen smokkelen, maakt eerst de eigenlijke bekoring van het spel voor de meeste vrouwen uit. De man begaat een ongerechtigheid, in doorsnede, ter wille van het voordeel, maar niet uit liefde voor de zaak. Daarom kan hij de vrouw, die uit bloote liefhebberij vervalscht, of iets wegneemt, niet begrijpen.
Het vrouwelijk geslacht is eveneens het onrechtvaardige geslacht. Te oordeelen zonder
| |
| |
aanzien des persoons, zooals de billijkheid verlangt, gaat tegen de natuur der vrouw die er geheel op is aangelegd slechts naar aanzien des persoons te oordeelen. Het is iets heel gewoons, dat moeders onder haar kinderen niet slechts lievelingen, maar ook asschepoetsers hebben, en aan die voorliefde of antipathie openlijk toegeven; vaders daarentegen plegen zulk een ongelijke liefde voor hun kinderen als een hen aangedane onrechtvaardigheid te gevoelen, en elke uiting van die ongelijke gevoelens zorgvuldig tegen te gaan. Niemand heeft tot dusverre over stiefvaders in het algemeen geklaagd, terwijl de volksmond over stiefmoeders overvol is. De hoogste eigenschap van den menschelijken geest - de rechtvaardigheid, - ontbreekt de vrouw volkomen; zij kan een zaak nooit van twee kanten beschouwen.
De vrouw is een standvastig vriend, een overbiddelijk vijand. Ze moet steeds groote, algemeene woorden gebruiken, die zoo ongenuanceerd en zoo grof zijn. Een ding is een van beide: lief of akelig. Voor een mensch voelen ze een van beide: ze zijn op hem verliefd of ze kunnen hem niet uitstaan, òf zwart òf wit; de fijnere karakteristiek interesseert hen niet.
Wanneer men de misdadigers aan de vrouwen overliet, zouden zij in de eerste opwelling van toorn alle dooden, en wanneer men zoo lang wachtte, tot deze opwelling zich gelegd had, zouden zij alle vrijlaten.
Elke vrouw heeft een fonds van wreedheid in zich, en ook de diepst gevoelende vrouw kan in het oogenblik, waarop zij zich door haat laat meesleepen, en zich op haar slachtoffer stort, wreed zijn. Alle vrouwen hebben een gemeenschappelijke trek: de neiging haar vijand niet te vernietigen, maar hem het grootst mogelijke lijden te bezorgen, hem langzamerhand te martelen. Hier ligt het verschil tusschen man en vrouw; de eerste zal altijd de neiging vertoonen, den tegenstander met één slag te vernietigen.
Ik heb bij vrouwen graden van liefde, ijverzucht, bijgeloof en woede gezien, zooals mannen ze nooit bereikt hebben.
De vrouw overschrijdt gaarne de grenzen; ze is beter of slechter dan de man.
| |
IV.
Est un bonheur dans leur printemps,
Mais gouverner, avoir l'empire,
Est leur plaisir dans tous les temps.
Tusschen mannen is van natuur alleen onverschilligheid, maar tusschen vrouwen is van natuur alleen vijandschap. Dit komt wel daarvan, dat zij allen maar één doel hebben: den man te behagen. Al bij het ontmoeten op straat zien zij elkaar aan als Guelfen en Ghibellijnen. Verder is opmerkelijk, dat, terwijl de man, zelfs tot ver beneden hem staanden, in den regel altijd nog met een zekere humaniteit spreekt, het niet aan te zien is, hoe trotsch en honend meestal een voorname vrouw zich tegen een mindere (niet bij haar in dienst zijnde) vrouw gedraagt, wanneer zij met haar spreekt. Het moge daarvan komen, dat bij vrouwen alle standsverschil veel precairder is dan bij den man, omdat, terwijl bij den man honderd dingen in de weegschaal komen, bij hen maar één ding beslist, namelijk welken man zij bevallen mogen.
Meestal is de vriendschap tusschen vrouwen een soort van slavernij, want degene, welke een toegevend karakter bezit, wordt geheel en al slavin der andere, heerschzuchtigere. Dikwijls ontstaat zij ook uit het genoegen dezelfde ideeën en smaken bij een andere te vinden, maar altijd slaat zij bij het eerste offer, dat de vriendin vergt, in vijandschap over en is dus rein egoïsme of veel meer een complicatie van verschillende soorten van egoïsme.
Wanneer een vrouw een man tot vriend uitkiest, ben ik van meening, dat altijd een spoor van liefde in deze vriendschap voorhanden is; van nu af aan is zij niet meer geheel zuiver. Wanneer zij in vollen bloei staat nadert zij de liefde, verwijdert zij zich ervan, dan wordt ze te koud.
Weinig menschen zijn zoo gelukkig de ware liefde uit ondervinding te leeren kennen, de liefde die eeuwig duurt, zelfs wanneer zij niet beantwoord wordt. De meesten zijn niet in staat een uitsluitend gevoel te ondervinden; òf ze wordt verhinderd, of men is met een onecht surrogaat tevreden. Daarvan komt het, dat zoo veel lieden de schouders ophalen, wanneer men over eeuwige en eenige liefde spreekt, die zoo zeer zelden is. De ware liefde is altijd eenig. Ik weet niet of ik mij vergis, maar het schijnt mij toe, dat echte liefde de kuischte aller verbintenissen is, dat naar hemelsch vuur onze natuurlijke driften reinigt. Voor de gewone vrouw is elke man altijd een man, maar voor de ware vrouw wier hart lief heeft bestaat er maar één man.
Wanneer wij de liefde van den man met strengen blik analyseeren, dan zullen wij daarin aan de liefde geheel vreemde elementen
| |
| |
vinden. IJdelheid en zinnelijke begeerte laten voor de liefde nauwelijks het vierde gedeelte over, nog afgescheiden daarvan, dat zelfs in die rest van liefde de man nog plaats voor zijn droomen van roem en eer vindt. De kunstenaar, de geleerde, de speculant blijven zij zelfs ook wanneer zij liefhebben, en in tegenwoordigheid der geliefde vrouw beweenen zij hunne nederlagen of beroemen zij zich op hunne triomfen. De vrouw daarentegen, die lief heeft, kan slechts liefhebben. Molière teekent Harpagon verliefd en vrekkig; hij laat hem vrekkig, niettegenstaande hij verliefd is. Had hij een vrouw tot type gekozen, zoo zou hij de vrekkigheid geheel ondergeschikt aan de liefde hebben gelaten. Inderdaad vat de liefde zoo diep wortel in de vrouwen-ziel, dat ze deze geheel en al vervult, ja zelfs hervormt. Heeft een coquette vrouw lief, dan houdt zij op coquet te zijn; heeft een lichtzinnige vrouw lief dan houdt ze op lichtzinnig te zijn. Men heeft vrouwen gezien, die niettegenstaande de verwoestingen van een uitspattend leven, in een sterken hartstocht hun vroegere schaamte, alle teederheid eener eerste liefde weer vonden. Wanneer daarentegen een verdorven man door hartstocht voor een rein meisje aangegrepen wordt, wat doet hij dan? In plaats van beter te worden, bederft hij haar. De vrouw vindt alle deugden in haar liefde, terwijl de man in de zijne maar te dikwijls zijn ondeugden mengt.
In doorsnede draagt de liefde der vrouw in den grond niets dan een secundair karakter van het moederschap en al de gevoelens der genegenheid, die de vrouw aan den man binden, ontstaan niet uit sexueele impulsies, maar uit de door aanpassing verworven instincten der onderwerping en overgave. De normale vrouw geeft aan zijn sexueele wenslechts toe als een offer. Ik beschouw geslachtelijke onverschilligheid als de natuurlijke toestand der vrouw en wanneer de ontwikkeling van haar geslachtssysteem haar geneigd maakt, het gezelschap van mannen te zoeken en meer genoegen daarin te vinden, dan in het verkeer met vrouwen, dan geloof ik, dat dit niet door zinnelijkheid beïnvloed wordt. Men weet, dat vele moeite aangewend, vele liefkoozingen verspild moeten worden, wanneer een vrouw met genoegen aan de wenschen van den man toegeeft en zijn zinnelijke gevoelens deelt. Zonder deze hulpmiddelen blijft zij koud en verschaft even weinig bevrediging als zij gevoelt. Ik geloof dat vele getrouwde vrouwen de omarming van haar man slechts dulden, omdat zij een groote liefde voor hem heeft. Natuurlijk zijn er, zooals op elken regel, uitzonderingen.
Bij sommige vrouwen krijgt het in den jonkvrouwelijken boezem nog tamelijk onzekere verlangen eerst door de gewoonte van den geslachtelijken omgang zijne volle ontplooiing en ontwikkelt zich tot een sterken hartstocht, zoodat haar liefde eerst dan den top bereikt, als die van den man reeds sterk aan het afnemen is, want bij den man heeft de hartstocht vóór het verwerven van het bezit een acuut karakter, stompt echter na het bezit snel af.
Men kan echter niet in het minst daaraan twijfelen, dat een groot aantal vrouwen voor het huwelijk niet de minste begeerte bespeurt. Men moet zich voor de valsche beoordeeling van haar gedrag hoeden. De bijzonder aantrekkelijke vrouw, wier bekoorlijkheden een machtigen invloed op het andere geslacht uitoefenen, is licht geneigd zich geen dwang aan te doen - coquet te worden. Nu begaan vele mannen de groote fout dit voor het aan den dag komen en de uitdrukking van brandende zinnelijkheid te houden, maar in plaats van dat dit werkelijk het geval is, zou het waarschijnlijk juister zijn te zeggen, dat het met geslachtelijke onverschilligheid hand aan hand gaat. Waar begeerte is, kan geen coquetterie zijn in den eigenlijken zin van het woord, want wanneer een zinnelijk aangelegde vrouw eerbaar is, zal zij op haar hoede zijn, opdat hare handelingen niet verkeerd worden opgevat en dit geslachtelijk-zich-bewust zijn ontneemt haar de lichte vrijheid, die de voornaamste bekoring van meisjesachtige coquetterie is. Is zij echter niet zedig, zoo is haar gedrag van zinnelijkheid doordrongen, zoodat men niet meer van coquetterie spreken kan, wier wezenlijk kenmerk is geslachtelijke vrijheid. Degene, die in sexueele dingen niet onschuldig is, zoekt dikwijls in de onschuldigste woorden en handelingen een dubbelzinnige beteekenis en tot die klasse behoort de vrouw, die haar gezicht afwendt, steeds bloost, die door haar gevoel voor het sexueele om zoo te zeggen, overfatsoenlijk is, die echter op een goeden dag de geheele wereld verrast doordat zij maintenée geworden is.
De liefde der vrouw neemt toe met de offers die zij haar geliefde brengt: hoe meer zij geeft, des te inniger hangt zij aan hem. Bij den man is het anders: het genot ver- | |
| |
moeit, de voordurende gelukzaligheid verveelt hem; begeerte zet hem in vlam, vervulling ervan koelt hem af en de wellust slaakt de banden, die de liefde geknoopt heeft.
De oorsprong van het vrouwelijk medegevoel is het moederschap. Kinderen, armen, grijsaards, zieken, verlatenen, gevangenen, veroordeelden, hulpelooze dieren - alle zijn zwakke wezens, die het medelijden wakker roepen en die de vrouw in bescherming neemt.
De vrouw moet ééns liefhebben en vertroetelen en wanneer zij niets solieders heeft, dan liefkoost en vertroetelt zij schoothondjes, katten, vogels, duiven en kippen en ten slotte zelfs geesten, den lieven God, of Jezus, Maria en Jozef.
Die, welke vragen: Welke roeping heeft de vrouw? geeft de natuur met één woord antwoord: moederschap. Dat is de groote taak der vrouw en zij moest trotsch zijn op het voorrecht een moeder te zijn, kinderen te baren en ze tot menschen op te voeden. Is het niet een eervol beroep een moeder te zijn? Neemt de vrouw niet het beste deel aan de menschelijke plichten, wanneer zij haar man troost, hem gezonde kinderen schenkt en hun opvoeding leidt? Is er een weg, waarop de vrouw in het algemeen haar beroep beter vervult, of beter het menschelijk geluk bevordert, en tot den vooruitgang van het ras en het volk kan bijdragen? De strijders voor de gelijkheid zeg ik, dat de vrouw, die haar echtelijke en moederlijke plichten rechtschapen vervult, de ouderwetsche vrouw, die haar geluk in haar man en haar huisgezin vindt, niet alleen in elk opzicht het beste voorbeeld van haar geslacht is, maar ook veel directer en succesvoller voor den lichamelijken, geestelijken en zedelijken vooruitgang der menschensoort arbeidt dan de oppervlakkige, platborstige, dunstemmige Amazone, die een vermoeiend geklets over de tirannie van den man en de slavernij der vrouw uitkraamt. De vrouw doet alles, wanneer zij hare natuurlijke, normale taak vervult; zoolang zij daaraan arbeidt, is zij inderdaad een rein, schoon, verheven, heilig wezen.
(Wordt vervolgd).
|
|