De Hollandsche Lelie. Jaargang 25(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 774] [p. 774] Weerzien. O, zal 'k nog eens je weerzien, eenmaal nog geluksverlangen stillen? Of zal in smart'lijk, eindloos wachten illusie sterven?.... Zeg weet je nog hoe saam door bosch en hei wij dwaalden, Een gouden herfstdag was 't. Het zonbeschenen dak van bontgetinte blaadren In fluist'ring trillend, wuifde afscheidsgroet aan d' aarde. Een zwijgen om ons heen, slechts 't ritselend bladerkleed, Door onzen voet bewogen, verbrak de stilte. Bedwelmend zoet omzweefde ons geluk, zacht roerend onze zielen, Onmerkbaar stil verglijdend, niets latend dan herinnering.... Sinds ben je heengegaan en leerde ik smarte kennen. Maar immer nog in zachte zinnestreeling Bekoort illusie mij van weerzien. O, zal 't dan herfst weer zijn, of zal de jonge Mei ons lachende begroeten? Zal winter hoogtij vieren? de vroege schemering Ons bij 't vertrouw'lijk haardvuur vinden, herdenkend het verleên In al zijn zaligheid? Ik weet 't niet en 't kan mij ook niet deren; Mocht 'k slechts de eerste zijn, die je begroeten mag, Een zwijgend welkom uit mijn oog je tegenstralen: Dan zal 't weer lente zijn, geluk zal lachend wenken En eenmaal nog zal liefdedroom ons kussen. CLÉOPATRA. Vorige Volgende