woons was wat hij haar nu ging vertellen. Dat kind, dat hem, haar voogd, in alles vertrouwde, dat niet 't minste verstand had van zaken, begreep toch immers niet de portee van wat hij haar moest bekennen. -
‘Zie eens’ - legde hij uit, heel kort-zakelijk, ‘je wilt, als je zoo veel van mij houdt, mij toch niet ongelukkig maken, wel?’
En, toen Dorrit, hoe langer hoe meer in de war, zwijgend 't hoofd schudde:
‘Nu dan, ik heb je fortuin belegd in die zaak van Hooph-Huyghens. 'N uitstekende zaak was het. Maar, enfin, onvoorziene omstandigheden... ik kan je dat niet allemaal in de puntjes uitleggen, - - 't komt er kort en goed op neer dat de boel niet naar wensch is gegaan. Dat komt er nu echter allemaal niets op aan voor je, als je met Piet trouwt. Hij heeft genoeg voor jullie beiden. Maar, als je 't niet doet, dan zou je ineens van 'n rijke partij 'n arme zijn geworden. - Je zoudt tien tegen een blijven zitten dus. En, wat dan? - Wat moet je dan later beginnen? - Zie je, daarom had ik zoo graag dat je met Piet trouwt, daarom, in je eigen belang.’ -
Dorrit begreep van de heele mooie redeneering maar alleen dit, dat ze arm was inplaats van rijk, en dat oom haar daarom, onbaatzuchtig, aan Piet wou koppelen, omdat die geen vrouw met geld verlangde, tevreden was met hare liefde, zonder meer. Heel onbaatzuchtig van Piet! Maar - - daagde het in hare hersenen - waarom had oom dan zoo even gevraagd: ‘je wilt mij toch niet ongelukkig maken, wel?’ - Wat had die vraag ermee te maken?
Ze herhaalde hem zijn eigen woorden, zonder wantrouwen, alleen maar omdat ze niet begreep.
Ten Have zat er mee in. Stom van hem dat hij zich daar net, in zijn verwarring van naar een inleiding zoeken, zoo leelijk had versproken. Hij vond het 'n onplezierig uiterste haar te moeten bekennen, dat zijn naam onherroepelijk in opspraak ging geraken, bij 't faillietslaan straks van Hooph-Huyghens, als zij hem niet uit den brand hielp. Immers, het door zijn zoon Piet aangebrachte kapitaal, toen de associatie was tot stand gekomen, was geweest niet Piets eigen maar Dorrit's fortuin. Hij, ten Have, als voogd van haar, had daarover de vrije beschikking, omdat de toeziende voogd, 'n met kinderen en zaken overstelpt man, 'n neef harer moeder, zich met niets bemoeide. En hij had van die vrijheid gebruik gemaakt, om niet zijn eigen geld voor te schieten op Piet's erfenis later, maar, in plaats daarvan, Dorrit's kapitaal te nemen, waarvan 't beheer hem was toevertrouwd. - Nu was alles on, onherroepelijk verloren, door mislukte speculaties. Er bleef niets anders over dan de bedriegerij te sussen, door Dorrit's stilzwijgen te koopen. Als zij verklaarde met het verlies van haar fortuin genoegen te nemen, als zij zich gewillig leende tot de quasi-opoffering van Piet, die haar nam zonder bruidschat, dan zou haar toeziende voogd geen bezwaar maken, nooit van iets hooren zelfs. Piet-zelf had zich uit de straks failliete zaak gered zonder verdere kleerscheuren, was voorzichtig uitgetreden, zoodra hij lont rook. Alleen Dorrit's verspeeld kapitaaltje zat hem en zijn vader dwars, als 'n oneerlijke schuld, die zij hadden te verantwoorden straks....
‘Ik begrijp niet,’ - - herhaalde Dorrit - ‘waarom wordt U ongelukkig als ik niet trouw met Piet?’ - -
Het maakte ten Have, in z'n nerveusiteit, een beetje kregel:
‘Omdat er 'n heele boel herrie en drukte is bij zoo'n faillissement’ - zei hij, 'n tikje korzelig, dat ze zoo volhield in haar weigeren. - ‘Dan willen de lui, die in de boeken kijken, van alles weten, wáár 't gebleven is, en zoo. - - En dan krijg ik met je toezienden voogd last erover, dat ik je geld niet goed heb belegd. Ik, die naar m'n beste weten dacht te handelen natuurlijk’ - eindigde hij met pathos.
‘Maar, als ik met Piet trouw, dan blijft het toch Piet z'n geld ten slotte. - Dan moet u toch óók die inlichtingen geven.’ - Dorrit, in 't meer en meer tot haar doordringend besef van iets vreeselijks, onverwachts akeligs, dat haar overkwam, en dat heette: niet meer rijk zijn, niet meer onafhankelijk, werd, dóór die plotselinge openbaring, ineens heel zakelijk.
- En haar oom, ook ontnuchterd nu, zat beteuterd tegen haar over, lei haar uit, op den toon van een handigen zaken-draaier, die tracht 'n cliënt 'n leugen wijs te maken als waarheid:
‘Nu ja, maar, begrijp je niet, dan zeggen we natuurlijk, dat het Piet's eigen kapitaal is geweest, dat ie gestoken heeft in die zaak van Hooph-Huyghens, en niet het jouwe. Als jullie samen trouwt komt dat er toch niet op aan ten slotte. Met z'n eigen geld kon ie immers doen wat ie wil. - 't Is maar een vorm; 't is me er maar om te doen dat jullie samen trouwt. - - Want anders....’ - -
‘Ben ik arm’ - - - vulde Dorrit aan - moedeloos; zonder te begrijpen nochtans, in de verste verte ook maar, de werkelijkheid van hetgeen arm-zijn zou beteekenen voor haar, verwend-Haagsch-freuletje. -
‘Ja’ - bevestigde Ten Have, en, hopend dat ze dus nu wel overtuigd zijn zou van de noodzakelijkheid van haar huwelijk met Piet, voegde hij er aandoenlijk-geroerd bij: