De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdII.Den Haag, Mei 1912. Weledelgestrenge Heer G.A. Römer, Apeldoorn. (Vervolg en slot van No. 46). R. concludeert pag. 697 2e kol. Men zou anders meenen, dat het omhoog vloog met de snelheid van een kanonskogel, en zoo het dit, tegen alle logica in, niet doet, dan neerplofte gelijk een baksteen. 6e. pag. 47 d. II a. zoodat de moleculen van het wezen zich bewegen tusschen de moleculaire afstanden van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 763]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
luchtmoleculen, zonder die luchtmoleculen voor ons merkbaar te verplaatsen. b. pag. 58 d. II staat: De stof van het wezen mengt zich dus niet met de middenstof. De moleculen der middenstof oefenen geen onderlinge aantrekking op elkaar uit, ook niet op de moleculen van het wezen. De moleculen van het wezen trekken alleen aan op engen stofsoort. Het wezen beweegt zich derhalve in letterlijken zin door de lucht, of tusschen de moloculaire afstanden van luchtmoleculen. R. leest pag. 697 2e kol.: De lucht in den krachtmensch is dus als in een ondoordringbare bewanding opgesloten, en op pag. 699 2e kol. Waarom treedt geen nieuwe lucht toe? 7e. R. zegt pag. 698 1e kol.: Het recht van den sterksten heeft geen recht van bestaan. eenige regels verder: dat natuurlijk de sterksten de beste plaatsen winnen. 8e Van de enquete naar het godsbegrip van krachtmenschen d I pag. 60 tot 71 citeert. R. 5 regels als bewijs. 9e pag. 39 d II staat: dat het krachtmensch zinnen of beter waarnemingsvermogens bezit, die in menig opzicht hooger ontwikkeld zjjn dan bij den mensch. R. leest: een krachtmensch beschikt slechts over 2 zintuigen, dat van het gevoel en dat van het gezicht. Het gezicht zetelt niet in de oogen pag. 699 1e kol. 10e pag. 133 d II staat: Langzaam verdeelde zich die onbewuste ijle stof tegen het plafond, terwijl ten slotte de geur aan die van een koolwaterstofverbinding deed denken. Nu is het toch duidelijk dat de geur van een koolwaterstofverbinding geen reagens is op een koolwaterstofverbinding. R. leest pag. 699 2e kol.: en laat een geur van een koolwaterstofverbinding achter, enz. enz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Wie werkt maakt fouten; om geen fouten te maken zou men niet moeten werken zegt Multatuli ergens, maar, dat Uw critiek rijk is aan insinuaties, doch pover aan wetenschappelijke waarde, behoeft geen betoog. Luistert slechts lezer: 11e Na een physisch betoog tot formeering van een onbekend wezen in de natuur van pag. 39-97 d II. staat als conclusie: Onze basis is dus geen theorie of religieuse beschouwing, maar een naakt feit, gebaseerd op 63% experiment en 37% afleiding uit die experimenten. pag. 699 2e kol. begint R. met de conclusie en leest: Inderdaad rust het gansche gebouw van het Matlaisme voor een zeer klein deel op experiment, voor een ander deel op berekening, doch voor het grootste deel op geesten-mededeelingen. 12e. Het physisch mathematisch gedeelte is gegrond op de cylinderproeven. Deze worden in d I behandeld van pag 10-20. Door vergelijking met het experimenteel aangetoonde gewichtverschil bij stervende menschen, en het berekende gewicht volgens den normalen vorm van zijn individualiteit werd theoretisch aangetoond dat het gemiddelde volume 52 L en het gewicht 67 gram bedraagt. In deel II stellen we de volgende stelling: Indien het krachtmensch een stoffelijk wezen is, en voorzichtig zonder zich uit te zetten in een luchtdichten kartonnen cylinder komt, moet het een zekere hoeveelheid stof, waaruit zijn lichaam bestaat, voegen bij die afgesloten hoeveelheid lucht in den cylinder en daardoor een uitslag teweegbrengen. Zoolang het wezen in den cylinder blijft, moet de droppel een constante afwijking van de normaal aantoonen. Bij cylinders van verschillend volume zal de inhoud van dien cylinder, die de maximum-uitslag aangeeft, het wezen geheel bevatten, en derhalve zijn lichaamsvolume bepalen, terwijl die maximum-uitslag door verplaatsing van den droppel in de glazen buis tevens de ruimte aangeeft, die het massavolume van de stof van het wezen inneemt. Onder lichaamsvolume verstaan we het complex moleculen met moleculaire afstanden; onder massavolume het complex moleculen zonder moleculaire afstanden. Daarop wordt van pag. 39-45 door een reeks physische experimenten het lichaamsvolume vastgesteld en tegelijk de hoeveelheid stof gemeten, met de volgende uitkomst: Proefondervindelijke bepaling van massavolume en lichaamsvolume van het krachtmensch Zaalberg.
R. kent aan die experimenten zooveel waarde toe als waarde kan worden toegekend aan... tafeldans pag. 700 1e kol. Het bewijs voor die bewering schijnt hij overbodig te achten. En nu het 3 maal rein geweldplegen op de meest elementaire begrippen der physica. 13e. Eerste natuurkundige ketterij: het gewicht van de verplaatste lucht, aangewezen door den uitwijkenden droppel in de glazen buis, gelijk te stellen met het gewicht van den luchtverplaatsenden krachtmensch in den cylinder. R. pag. 700 1e kol. Het bewijs wordt geleverd door een punt achter den zin te plaatsen; en toch, waarde heer, ge hebt volkomen gelijk, het is een onmogelijkheid, want het gewicht van 36,70 m. M3. verplaatste lucht bedraagt slechts 47.7 m. G, maar... dat is dan toch een ketterij van U zelf, gij alleen zegt dat, wij niet. 14e 2de natuurkundige ketterij, pag 713 1e kol. Men ziet de waarde D en d, de dichtheden zijn eenvoudig genegeerd. Bij den tegenwoordigen stand der physica is D. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 764]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodig ter bepaling van het gewicht. De wetenschap leidt M. af uit het gewicht; wij leiden het gewicht uit M. af, omdat we voor het eerste M. hebben gemeten. Het gewicht P. is derhalve gelijk aan de versnelling G. der zwaartekracht, vermenigvuldigd met de hoeveelheid stof M. (zie astronomie). Daar het lichaamsvolume experimenteel bepaald is kan D. berekend worden. Wij zouden de motieven kunnen releveeren uit een verslag van 95 pagina's, waarin met eenige doctoren in de physica een serieus debat gevoerd wordt over dit nieuwe gezichtspunt in de physica. Daar U echter blijk geeft onze studie noch physisch, noch psychologisch te kunnen volgen, en toch zonder onderzoek en zonder bewijs vooropstelt, dat onze physisch-psychologische experimenten waardeloos zijn en bovendien de motieven voor die experimenten opzettelijk vervalscht, behoeft het geen nader betoog, dat een principieel debat met U onmogelijk is. We zullen U dit bewijzen: 3de natuurkundige ketterij. 15e. In elk boek over natuur- en scheikunde staat 1 L. waterstof weegt 89.578 mG. Volgens R. is dit 8.9578 mG., zie pag. 713 1e kol.; en dat is dan de basis voor het bewijs, dat wij halsbrekende evoluties op het slappe koord der physica uitvoeren. Hoe wij massavolume bepaald hebben vertelt R. als volgt: 16e P. = MG = M/G of MG = M/G dat natuurlijk onzin is, zeker, waarde heer, maar die onzin proclameert U zelf. 17e P = VDG = VD/G = V/G de 3e term is al fout. Zeker, waarde heer, maar die fout maakt gij zelf. Maar de 4e term (door de schrijver gebezigd) is nog fouter, wegens het ontbreken van D. dat, door de schrijvers gebezigd, is waarlijk het toppunt van - - - - vul maar in lezer. 18e. Om het gewicht van het wezen te bepalen werkten zij met de vergelijking. Uitkomst P = V zoo onzinnig mogelijk; zeker, waarde heer, onzinnig, maar die onzinnigheid pleegt ge zelf.Is het genoeg lezer? en zoo'n heer durft dan concludeeren: ‘Wel beschouwd zijn de gevoerde redevoeringen en berekeningen niets anders dan ongeschooldheid der schrijvers in zake physica en in zake rekenkunde.’ (pag. 714 1e kol.). Aan u lezer de handelwijze van R. te qualificeeren. 19e. En nu de rest van het wetenschappelijk gedeelte van het werk. Dit bestaat uit wat de schrijvers noemen de Dynamistographie van den ziel, het daarbij gebezigde complex van instrumenten tot een experiment samenverbonden. R. vraagt, wat zullen wij hiertoe zeggen? Wij antwoorden: R., schrijf niet over onderwerpen, waarvan ge blijkt geeft, geen juist begrip te hebben, dan maakt ge U tenminste niet bespottelijk. Dat: ‘het is niet waar,’ is kostelijk. R., kent ge de parabel van het keffende hondje? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.20e. En nu de ismen. Ons geheele werk ligt daar om te bewijzen, dat we geen enkel isme voorstaan. Wij verdedigen alleen een tweede levensvorm van den mensch, en bewijzen, dat dit leven natuurlijk, het wezen stoffelijk dus: tijdelijk is. In dl. I, pag. 58 staat: Voor hem die niet geketend is in eenig dogma, hetzij theïstisch of atheïstisch, zal, als hij in zich zelf keert erkennen, dat er iets hoogers moet bestaan, dan hij zelf, of wat door hem kan worden waargenomen. Zeker wij gevoelen het, er is in de geheele natuur een band, die alles tot een keten vormt, maar wij weigeren dien band - ‘het onbekende’ - god te noemen en willen royaal bekennen. Wij weten het nog niet. R. leest M. en Z. zijn materialisten en atheïsten, precies zoo de geesten, hoor slechts, pag. 714 2e kol. 21e. R. pag. 715. De onwetenschappelijkheid van der schrijvers wetenschap, daarin ligt juist de groote waarde van dit werk, enz., eenige regels verder, maar dit werk dient te worden voortgezet, n.l. om te bewijzen, dat al onze experimenten terug te brengen zijn tot animisme. Examinator R. geeft reeds eenige wenken voor de 1e en 2e etappe voor dat onderzoek ‘ze moesten dit’, ze moesten dat’ om te eindigen met het credo der theosophen, nl.: dat de ziel zich bij den dood in tweeën splitst, enz. Bewijs is niet noodig. Tegenover die beschouwingen zouden we - met of zonder genade van R. - de debatten kunnen plaatsen van het ‘journal du magnetisme, psychische studiën, Light, Filosofia della scienca, le Fraterniste, enz. en de beschouwingen van physici en psychologen, doch dit zou te veel eer zijn; we zullen dan ook verdere aanvallen van U onbeantwoord laten. Op verzoek hebben wij ons derde werk in het Fransch geschreven (350 pagina's en 14 cliche's,) het is niet onwaarschijnlijk, dat, na de uitgave een commissie van onderzoek benoemd wordt; R. kan zich dan aanmelden. Voor alweters als de Heeren R. en consorten zal echter alleen de dood zelf een afdoend bewijs zijn voor het leven na den dood, om dan eerst stilletjes bij zich zelf te moeten erkennen: ‘Ik heb mij vergist.’ Met vriendelijke groeten. Hoogachtend J. MATLA. G.J. ZAALBERG VAN ZELST. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.‘De Bibliotheek’, een te Utrecht verschijnend maandblad, schrijft: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Violiers.Het is een volmaakt tooneelstuk en 'n volmaakte vertolking.... schrijft H.d.H. in de Sch. Ct. De menschen hebben ontroerd den schouwburg verlaten, en.... Maar het was 'n leugen, 'n afschuwelijke leugen, die ons daar zoo aandoenlijk vertoond werd, alleen door dit ééne gegeven, dat men de rol der kwaadwilligheid, der boosheid, de rol van den haat op de schouders van uitsluitend Joden heeft geladen. O, het is zeer wel mogelijk, dat het familiedrama te Rotterdam - waaraan dit stuk, zoo men zegt zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 765]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorsprong dankt - zich in werkelijkheid zoo en onder die omstandigheden en door zulke personen is afgespeeld; maar dit geeft geen enkel schrijver of vertolker het recht 'n stuk de wereld in te zenden, dat door tal van toeschouwers en lezers zal beschouwd worden als 'n publieke en zeker ook wel ‘ware’ en ‘gerechte’ aanklacht tegen 'n groep van burgers, die evenals elke andere haar helden en heldinnen, haar groote mannen, haar voortreffelijke karakters kan aanwijzen. Dit geeft Schürman niet 't recht, om een stempel van slechtheid te drukken op 'n heelen volksstam, waarvan de statistiek bewijst, dat zij 'n aanzienlijk procent misdadigers minder telt dan de Christenheid, die geen enkele gelegenheid laat voorbijgaan, om haar te beschimpen (cursiveering van den inzender). En dit doet Schürman in het stuk genaamd ‘De Violiers’. En doet hij 't al niet en meent hij misschien al niet, dat men 't zoo verstaan zal, toch zal het door de meerderheid der toeschouwers zóó verstaan worden. 't Is zeer slecht in leugen zóó te zeggen, dat zij waarheid lijkt, vooral wanneer zulk 'n leugen den goeden naam van anderen in opspraak en verdenking kan brengen. En dat doet dit stuk. Tot tranen toe bewogen, heb ik onder 't spel telkens getracht den jood als zoodanig weg te denken, om alleen den ‘mensch’ over te houden en 't is mij bijna niet gelukt. Hoe is 't dan anderen vergaan, die enkel maar hoorden, zagen en aannamen? Ik wil de woorden, de leelijk-schendige woorden niet herhalen, die ik in den corridor een bezoeker tegen 'n anderen hoorde zeggen, maar 't waren woorden van stomme onnadenkendheid, van scheren over één kam, van farizeesche uitsluiting en ongemotiveerde verheerlijking van eigen bloed en verguizing van anderen, woorden die allerminst passen in den mond van 'n christen, omdat hij weten moest van een les, hem door 'n Jood geleerd, die hem verbiedt ‘valsch getuigenis te spreken tegen zijn naaste’ En dit doet Schürman - opzettelijk of niet opzettelijk - in zijn geheele stuk; en de slappelingen, de onnadenkenden, de hersenloozen, de schimpgragen, die denken zich zelf te verheerlijken als zij anderen beschimpen, doen het hem na. Dit is geen stuk dat opbouwt, maar vernielt, omdat 't een tot waarheid verfrommelde leugen is. De Jood is niet slechter dan wij, maar beter, dit bewijst de statistiek. Wat hier in ‘De Violiers’ door slechte Joden gedaan wordt tegen Christenen, dat doen slechte Christenen tegen Joden en Christenen beiden. Dit doen zij, omdat zij slechte menschen, niet, omdat zij ‘Jood’ of ‘Christen’ zijn. Maar de massa, de onnadenkende massa, die zelf te veel op haar kerfstok heeft, om 't ooit in al zijn omvang te durven biechten, prat op haar doopsel, prat op haar godsdienst, welke ter onzaliger ure tot stands-gods dienst werd verheven, gaat naar huis in de overtuiging, dat ‘Jood’ en ‘schurk’ synoniem zijn, woorden van gelijke beteekenis. En dat liegt Schürman, al was hij twintigmaal 'n goed tooneelschrijver en al was hij twintigmaal 'n Christen. Dat liegt hij, zooals 't leugen zou zijn, om te gaan vertellen, dat alle Christenen braaf of alle Christenen slecht zouden zijn. Dit is 'n generalisatie, die niet te pas komt en den verkondiger ervan alleen veroordeelt als 'n bekrompen of 'n vijandig mensch. Dit stuk heeft dezelfde fout als ‘Fijne beschuiten.’ van Justus van Maurik, die scheen te denken, dat er onder de orthodoxen en kerkelijken geen waarachtig brave, eerlijke menschen waren. Maar die zijn er overal, onder alle godsdiensten, onder alle stammen en alle secten; net zoo goed als schurken. Als de litteratuur der Joden eens algemeen gelezen zal worden, dan zullen misschien de oogen open gaan en zal men verstomd staan van de vele wreedheden en schurkerijen, die men hen heeft aangedaan. (Dan zal men ook een geheel ander en zachter oordeel vellen, want juist in den lijn der historie ligt alles besloten, hieruit kan men zoo niet alles, dan toch het meeste verklaren. - Aanvulling van den inzender). Ofschoon, die weet men nu reeds, die heeft men kunnen lezen, en kan men nog dagelijks lezen in de couranten. Maar de Joden zijn in de minderheid, wat hun aantal betreft, en daarom is 't hun veilig schelden, zooals 'n troep groote jongens wel 'n kleinen aandurven en aankunnen. Het stuk ‘De Violiers’ had 'n klassiek stuk kunnen zijn, als het Joodsche element er uit gelaten was, als Schürman het had laten spelen onder menschen, van wie men niet wist, of zij Joodsch, of Luthersch, of Christelijk-Gereformeerd, of Remonstrantsch, of Roomsch, of wat anders waren. (zeer juist). Of gelooft gij niet, dat er onder die allen ‘ramschers’ zijn? Nu, dan moet hij maar eens bij mij komen, dan zal ik hem wel anders inlichten en hem namen en adressen noemen, die geen van allen joodsch zijn, maar die zich op allerlei sluwe wijzen meester gemaakt hebben van mijn geld en van mijn eerlijk bezit: en ik zal hem dit met authenthieke stukken bewijzen. En dit deden die niet-Joden, die Roomschen, die Protestanten, omdat zoo'n ‘stommeling’ als ik ben, ‘die’ - anderen hebben 't gezegd - ‘maar nooit kwaad denkt, altijd iedereen vertrouwt’ en dergelijke idioterie meer, zoo gemakkelijk geëxploiteerd kon worden. Er zijn onder die niet-Joden percents-gewijze evenveel, zoo niet meer, ‘Judassen’ dan onder de Joden. En als ik mijn gezelschap voor 't kiezen heb, dan zal ik niet zoo kleinzielig wezen, om eerst te vragen: ‘Meneer, is U Roomsch, of Joodsch, of misschien wat anders, dat mij minder convenieeren zou?’ maar alleen vragen naar karakter. Of ik dan zoo'n Jodenvriend ben? Niet meer of minder dan van eenig andere menschengroep Wat er soms onaangenaams te ervaren is in hun gezelschap, is te ervaren in ieder ander. Maar het schijnt 'n soort van christelijke deugd te zijn het van 'n Jood zwaarder in 't gewicht te laten vallen en er met nadruk op te wijzen. Wat oneerlijk is, wat ‘meten met twee maten’ is. Indien ik de gave van tooneelschrijver bezat, zooals Schürman die blijkt te bezitten, dan zou ik 'n stuk kunnen schrijven, dat lijnrecht tegenover ‘De Violiers’ stond, en waarin de Christenen van 'n koue kermis thuis zouden komen, want er zijn genoeg dieven en ‘ramschers’ onder hen. Maar als ik dit deed, dan zou ik even oneerlijk wezen als nu Schürman is: en dat wil Ik niet.Ga naar voetnoot+ |