In den hartstocht der liefde is de vrouw Klopstock's Seraph; in dien van den toorn, Milton's duivel; haar gelaat wordt geheel ontsierd, ze wordt afschuwelijk als een zak. De vrouw uit het volk laat dadelijk het heele raderwerk loopen en dat is heter nog dan het pruilen en huilen, heele lange dagen lang; daar lokt één woord het andere uit, het laatste gewoonlijk blauwe plekken en dan is het voorbij. In den middenstand gelijken vrouwen het meest op de vrije vertalers, die zich niet veel aan den tekst houden,
Het is en blijft een eigenschap van de vrouw, dat ze iemand veel langer rancune toedraagt dan mannen en reeds menigeen is nog na een jaar herinnerd geworden aan iets, wat hij reeds lang vergeten had.
Heel dikwijls is het ‘ja’ aan het altaar het laatste vriendelijke ‘ja’, dat de vrouw uitspreekt; er volgen klachten over gebrek aan liefde, over verkoeling en ‘anders heb je mij uit liefde wel willen opeten.’ Hoe vele mannen zijn er, die, wanneer ze het ook denken, wagen te antwoorden: ‘Het spijt mij dat ik je toen niet heb opgegeten.’
Vrouwen zijn volwassen kinderen. Hartstocht en luimen mengen zich in haar beste besluiten, en zwangerschap, maandelijksche ziekte en dienstboden vermeerderen het kwaad.
Aan de menstruatie kan men onmiddellijk vele inconsequente handelingen, haar humeurigheid en prikkelbaarheid, zelfs vele voorbeelden van vrouwelijke wreedheden toeschrijven. Zoo zouden we ons ook het groote aantal ongegronde tyrannieke en bloedige handelingen kunnen verklaren, die met despotische macht toegeruste vrouwen bevolen of persoonlijk uitgevoerd hebben, en daaruit het bewijs trekken, hoe dwaas het is een vrouw onbeperkte, beslissende macht toe te kennen. Men stelle zich een vrouw voor, die in zoo'n tijd het in haar macht heeft het doodsvonnis van een medeminnares of een trouwelooze geliefde te onderteekenen. Vrouwen wil ik aan de meening van een dame, die haar verstand groote eer aandeed, aan Koningin Christine, herinneren: ‘Vrouwen moesten nooit regeeren. Wie zich zelf niet beheerschen kan, moet ook niet heerschen, want tot het heerschen behoort vóór alles karaktervastheid, die de natuur de vrouw ontzei.’
Veel schijnt er op te duiden, dat vrouwen veel minder door smart en lijden aangegrepen worden dan mannen. Mannen, die hunne zieke familieleden verplegen, worden spoedig zelf ziek en ellendig, terwijl vrouwen, gedurende de vermoeiendste ziekenverpleging, dikwijls niet eens haar goed humeur of haar eetlust verliezen.
Een feit is het eveneens, dat vrouwen haar pijn minder luid uiten, of ze met grooter standvastigheid verdragen dan de mannen. Vrouwen onderwerpen zich lichter aan operaties en verdragen ze beter dan de mannen. Hoofdpijn hebben zij altijd bij de hand, wanneer zij niet uitgaan willen, doch in den regel zijn vrouwen, en vooral de nerveuze, niet bezorgd voor haar gezondheid. Zelden of ooit voelt de hysterische vrouw de geringste vrees. Neen, hoe zieker zij zich waant, hoe aangenamer het haar is en hoe troosteloozer de arts haar toestand inziet, hoe hooger staat hij in haar achting. Geheel anders is de nerveuze man. Hij loopt van den eenen dokter naar den anderen om raad, en is zoo vervuld van zijn eigen toestand, dat het denken aan zich zelf ten slotte leidt tot blijvenden angst.
Vrouwen kunnen flauwvallen over een kat, muis, slang, kikvorsch, enz. en dan weer alle verschrikkingen des levens en des doods weerstand bieden. Bij opstanden en burgerlijke onlusten overtreffen vrouwen de mannen in moed en wreedheid, maar ook waar de menschelijkheid voor man en kind een beroep op het zwakke geslacht doet, verheft zij zich op den hoogsten top der deugd en haar gevoel neemt een zoo edele vlucht en toont trekken van heldenmoed en opoffering, waartoe het meer bedachtzame gevoel van den man niet in staat zou zijn.
(Wordt vervolgd.)