II. Antwoord aan Homo.
Wat betreft Uw opmerking, dat het bestaan van verschillende godsdienstige secten lang niet altijd strijd meebrengt, kan ik dunkt me volstaan met te verwijzen naar de vele godsdiensttwisten, die er in den loop der tijden steeds waren, de godsdienstoorlogen en den kerkelijken strijd.
Het feit, dat velen niet anders koopen, dan bij winkeliers van hun eigen richting, mag voldoende bekend heeten en dat kruideniers, bakkers, melkboeren enz. het van het hoogste belang vinden tot welke secte hun loopjongens behooren, kan blijken uit de vele advertentiën in de nieuwsbladen, waarin dergelijke jongens worden gevraagd.
Ik sprak van alle Protestanten belijdende één godsdienst, omdat ik niet durf hopen, dat de Protestanten en Roomschen het op dat punt ooit eens zullen worden. Mocht dat wel kunnen, dan zooveel te beter. Inderdaad zou het wegvallen van alle sectewezen niet dan zeer nuttig kunnen zijn voor de verheffing van het zedelijk peil der menschen.
Om aan te toonen, dat de dominé's in moderne streken niet voor stoelen en banken staan te preeken, noemt U één voorbeeld. Ik zou daar gemakkelijk een dozijn andere tegenover kunnen stellen.
Ik ben ééns in de door U genoemde kerk geweest; er was een zeer begaafd redenaar aan het woord, waarnaar ik met onverdeeld genoegen luisterde. Ik luisterde echter naar hem, zooals ik naar een nutsredenaar zou luisteren. Ter afwisseling werd gezongen, niet door de geheele gemeente, maar door een gedirigeerd koor. Daarnaar luisterde ik, zooals ik op een concert zou luisteren.
U zult het zeker niet met mij eens zijn, maar ik beweer, dat in moderne streken het kerkbezoek langzamerhand verloopt. In de practijk zijn velen den volgenden gang gegaan. De grootouders waren kerksch; er werd gebeden en gedankt aan tafel, aan 't ontbijt een hoofdstuk uit den bijbel voorgelezen. De kinderen, in andere tijden levende, noemden zich modern; zij gingen aanvankelijk nog wel ter kerk, doch langzamerhand verslapte dat; van tafelgebed en bijbellezen geen sprake meer. De kleinkinderen denken er niet meer aan, naar de kerk te gaan. Daar de ouders het ook niet van belang achten, groeien zij godsdienstig geheel onwetend op.
Die kinderen en kleinkinderen worden in het dagelijksch leven ‘modernen’ genoemd.
Om overigens aan te toonen, dat de begrippen modern en atheïstisch niet door mij worden door elkaar gehaald, wijs ik er op, dat het woord ‘modern’ door mij tusschen aanhalingsteekens werd geplaatst. Hier wil ik verder de vraag stellen, hoe het feit te verklaren is, dat in moderne streken veel meer atheïsten worden gevonden dan in orthodoxe? Ik bedoel hier de streken, die ik ken.
U zegt: ‘Ge veronderstelt toch niet, dat ieder die wat te zeggen heeft, U iets wijs maakt?’
Zeker niet Homo, maar waarom gelooft U dan niet aan het door mij meegedeelde feit? Voor de waarheid sta ik in, zoo zeker, alsof ik er zelf bij geweest was.
Ik zou U verder kunnen vertellen van een modern predikant, die 's morgens stond te preeken en 's middags op de fiets naar een jongeluisfeest trok om daar mee te doen aan een bal-champêtre. Wat dunkt U van een dergelijke combinatie? Het Katholieke Zuiden wordt er door U bijgehaald, maar is dan Katholiek (ik zeg Roomsch) bij U synoniem met godsdienstig?
Over die streek kan ik overigens niet oordeelen, omdat ik daar niet voldoende bekend ben.
Ik heb echter jarenlang gelegenheid gehad de menschen van een modern en van een orthodox Protestantsche streek waar te nemen. Ik heb gezien hoe in laatstbedoelde streek de voorganger meeleeft met z'n gemeente, hoe hij van ieder lid afzonderlijk de verlangens en behoeften kent. Hoe hij is de raadsman en vertrouwde van ieder, zonder onderscheid. Hij leidt een jongelingsvereeniging, z'n vrouw een jongedochtersvereeniging, waar allerlei nuttige zaken worden