voorkind, gemaakt door hem in de kolonieën, door hem meegenomen naar Nederland, en daar een uitstekende opvoeding gegeven; zij stelde echter als huwelijksvoorwaarde dat dit arme ventje nooit bij háár in huis mocht komen, en er zijn dan ook een massa menschen, die, als zij haar zien wandelen met haar intusschen volwassen geworden en heel voordeelig onderdak gebracht adelijk kroost, geen vermoeden hebben van de wijze waarop zij een ander evengoed door haar man in de wereld geschopt kind heeft beroofd van alle jeugd en liefde, in plaats van het met open armen in haar huis te ontvangen. Ziet gij, zoo iets vindt de wereld heel ‘fatsoenlijk’, en ik vind het gewoon-weg slecht. En ik vind die vrouw een monster. -
Gabriele Reuter-zelve is trouwens ook eene ongehuwde moeder. Behoorende tot de beschaafde klasse, heeft zij wat men in de volkstaal noemt ‘een ongelukje gehad’; met het gevolg dat geheel hare familie haar natuurlijk verloochende en uitschold, terwijl zij harerzijds nogtans den moed vond het kind openlijk op te voeden als haar eigen, zonder eenige valsche schaamte. Ik denk in zoo'n geval altijd aan het fiere antwoord dat Sarah Bernard heeft gegeven, die, zooals gij misschien weet, reeds op haar zestiende jaar moeder is geworden van haren zoon Maurice, 't kind van een verleider, die háár voor alle gevolgen liet zitten. Naar aanleiding van de beleedigende blikken en insinuasies, die hare verschijning met het kind zijdens sommige ‘rechtgeaarde’ menschen uitlokte, (zij was toen nog niet beroemd, en werd dus met andere oogen aangezien dan thans), zei zij hooghartig: ‘Ja, ik heb een kind, wiens vader mij voor de gevolgen van onzen omgang heeft laten zitten. Dat ik dit kind - dat toch niet helpen kan dat het er is - opvoed, en voor hem arbeid, en hem bij mij heb, nietwaar dat “schandvlekt” mij in de oogen van het “rechtgeaard” publiek? Had ik echter mijn toevlucht genomen tot de gewone manier, van het kind bijtijds laten verdwijnen, of wel, toen 't er eenmaal was, het ergens bij vreemden te verstoppen, dan, nietwaar dan had ik recht “fatsoenlijk” gehandeld.!’
Sudermann heeft, in zijn onvergelijkelijk-waar Heimat 't zelfde gezegd, in den magnifiquen uitval van Magda over haar ‘onecht’ kind.
- - Ik waardeer het zeer dat al mijn correspondenten 't zoo op prijs stellen veel van mijn hand in de Lelie te lezen, en mij dientengevolge - zooals gij nu ook weer schrijft - zoozeer missen wanneer de omstandigheden mij een enkel maal beletten mij zooveel als gewoonlijk aan de Lelie te wijden. De postbestelling is altijd slecht in Frankrijk, maar zóó slecht als ditmaal in Menton heb ik haar nog niet gekend. Vermoedelijk komt dit omdat de drukte van vreemdelingenverkeer jaar op jaar geweldig toeneemt aan de Riviera, zonder dat men het noodig vindt ook maar een enkelen post-beambte méér aan te stellen. Vóór twaalf uur en tegen zes uur zijn b.v. tijden waarop 't kantoor zoo overvuld is, dat men soms een uur moet wachten voor men aan de beurt komt voor een aangeteekenden brief of een postpakket. Daarbij gaat alles zoo verbazend slordig toe, dat het maar 't veiligst is om zoo wat alles wat eenig belang heeft aan te teekenen. Deze klacht over de treurige inrichting van de postin geheel Frankrijk wordt door alle vreemdelingen, en ook door de franschen-zelf, voortdurend geslaakt, zonder dat er eenige verbetering komt. Toen ik een paar jaar geleden in Menton was, kreeg ik op zekeren Maandag-ochtend een briefkaart, den Donderdag te voren, uit Menton-zelf, aan mij afgezonden, waarop de schrijfster ons voor den volgenden dag, (dus Vrijdag) bij zich op de thee noodigde. Zij voegde erbij: ‘Als ik geen tegenbericht ontvang, dan verwacht ik U beiden’. Stel U onzen schrik voor, toen wij dit Maandag-ochtend lazen, en dus begrepen dat zij den geheelen Vrijdag-middag vergeefs op ons had zitten wachten. Na mijne excuses gemaakt, en de zaak opgehelderd te hebben, schreef ik een brief aan den post-directeur, met overlegging van de briefkaart, om mijn beklag in te dienen. Ik kreeg toen een zeer beleefd schrijven terug, waarin hij, onder vele betuigingen van leedwezen, mij meedeelde de zaak
onderzocht te hebben, waardoor was gebleken, dat de bus, in Menton-zelf, waarin de bewuste dame haar briefkaart dien Donderdag-avond had geworpen, was ‘vergeten te worden geleegd tot Zondag-avond toe.
Commentaar overbodig!
Mevrouw P. - geb. M. te den Haag. - Uw feuilletons kan ik niet aannemen, wegens plaatsgebrek. Daar gij geen porto insloot, moet gij ze laten terughalen s.v.p., indien gij ze terug wenscht te ontvangen. Particulier antwoord geschiedt slechts bij uitzondering. Zie de regels hieromtrent in dit Blad, elke week.
Frederika (Mej. E.) - Uw drietal gedichtjes en Uw proza-stukje zijn ongeschikt tot plaatsing.
J.B. te Helder. - ‘Ik ben nieuwsgierig om te weten’ (om Uw eigen woorden te gebruiken) of gij de Holl. Lelie léést, en dus bekend zijt met de regels in dit blad vermeld, elke week opnieuw. Zoo niet, dan is het Uw eigen schuld, dat gij te vergeefs wacht op particulier antwoord.
Maud. - Dank voor Uw vriendelijke welkomstwoorden. Over mijn terugkomst hier heb ik aan andere correspondenten reeds een en ander geschreven in de vorige Lelie, waarheen ik U verwijs om niet in herhalingen te vervallen.
Ik heb Uw hoofdartikel aangenomen. Wilt gij mij even antwoorden hoe het onderteekend moet worden?
In antwoord op Uw vragen dient het volgende.
I. Goed, ik zal dat feuilleton, dat gij niet meer geplaatst wenscht, vernietigen.
II. Het artikel over De Vrouw was reeds lang in drukproef. De vertaling naar Ruskin zal ik als feuilleton plaatsen.
III. Om U de waarheid te zeggen heb ik er altijd een hekel aan om eenmaal aangenomen copie weer te moeten terugzenden, voor wijzigingen, enz. Het is zulk een onnoodig werk, dat daardoor van mij wordt gevergd, om naar zoo'n artikel te moeten zoeken in den grooten voorraad aangenomen copie, dat ik 't altijd prefereer datgene, wat nu eenmaal is geordend en aangenomen, te laten blijven liggen tot het aan de beurt komt. Intusschen wil ik, als ik er den tijd toe vind, het bewuste stuk voor U opzoeken, en U zenden, maar ik moet er bijvoegen, ten