een goedhartig, toegevend karakter. Maar Zondags, bij alle gelegenheden waarbij hij zijn een kerkelijke waardigheid bekleeden moest luchten, kreeg zijn gelaat, tegelijk met de zondagsche zwarte lakensche jas, en het zwarte dasje, een uitgestreken deftige plooi van: Ik behoor tot de fijnen; Ik dien niet de wereld en de zonde, maar God. - Hij was een eerlijk man, en daarom niet in 't geheim van 't ‘onpartijdig’ onderzoek ingewijd, maar Excellentie Eduma de Witt en Vermeulen twijfelden er niet aan, dat ze hem handig een rad voor de oogen zouden weten te draaien, dat hij, in zijn blind vertrouwen in hen, met hen zou meestemmen, zonder te begrijpen.
Vermeulen kwam 't laatst, heel gewichtig, een portefeuille onder den arm, zich excuseerend over zijn vele besognes.
Toen verklaarde de freule de vergadering voor geopend.
Vermeulen sprak lang, en in veel omsluierde woorden, en wijdde heel nauwkeurig uit over de onbetrouwbaarheid van Bettie en Marietje. Van meisjes, die op zoo'n weg waren, kon je alles verwachten, alle leugens. Hij legde ook een particulier rapport over, van een door hem daartoe expresselijk er op uit gestuurden geheimen onderzoeker, uit welk rapport bleek, dat die meisjes en haar ouders en haar geheele omgeving niet deugden. Vervolgens kregen de verhalen een beurt, die in 't Gesticht-zelf de rondte hadden gedaan, die 't eerst waren uitgestrooid door Lina, het weerbarstige meisje dat een korten tijd, op den wensch van haar vader, in het Gesticht was opgenomen geweest, en toen was verwijderd geworden wegens haren verregaanden onwil.
‘Wat kon je van zulke schepsels anders verwachten, dan dat zij lasterden en vuile praatjes verzonnen, uit enkel boosaardigheid om zich te wreken! Die Lina, die, op verzoek van de freule, door haar vader was teruggenomen, zocht zich thans schadeloos te stellen door die onware verhalen over den dominee door heel den Haag te verspreiden. Haar vader, boos omdat hij zijn dochter had thuis gekregen, deed er natuurlijk ook aan mee.’ Alweer beriep Vermeulen zich op zijn particulieren onderzoeker, die dat alles had vastgesteld.
Freule de Wevere knikte voortdurend goedkeurend. ‘Juist zoo; zoo was het’. En Fredi ten Have knikte ook. En de dominees, die, à tout prix, omdat het een der hunner gold, den Broeder wilden redden, knikten óók. En diaken Gerbrandts begreep, onder die omstandigheden, dat hij niet beter kon doen dan òòk mee te knikken.
Het was een allerchristelijkst oogenblik. Dominee Wijck, die zijn ‘vonnis’ wachtte in een andere kamer, werd plechtig binnengeroepen, en meegedeeld, bij monde van den oudsten zijner ambtsbroeders dat de tegen hem ingebrachte beschuldigingen ‘grondig’ onderzocht waren, door het Bestuur van de ‘Vereeniging tot Verbetering van het Gevallen Proletarieërskind’, in tegenwoordigheid van hem, en van de andere aanwezige Broeder-Dominees, en van Broeder-Ouderling ten Have, en van Broeder-Diaken Gerbrandts, en dat 't, na ernstig en gewetensvol samen, onder biddend opzien, overwegen van alles, afdoende gebleken was hoe hij, de lieve broeder Wijck, schandelijk was belasterd, reden waarom het hun allen thans eene behoefte des harten was hem hier openlijk de hand te drukken, als een om 's Heeren wil miskenden, maar thans weer in eere herstelden medestrijder voor de goede zaak.
Freule de Wevere wischte zich er de oogen om af.
‘De Heere is een wreker der ongerechtigheid’ - zei zij plechtstatig.
Dominee Wijck verliet de vergadering tusschen Broeder ten Have en Broeder Eduma de Witt in. Daarmee wilde ze, ook tegenover 't publiek, dat rondom 't Gesticht nieuwsgierig flaneerde, accentueeren hoe helder schoongewasschen hij was door hen, - de voorname lui van den Haag.
Maar, toen ze buiten kwamen, stond om den hoek van de straat een gesloten rijtuig, en een politie agent trad op de heeren toe, en verzocht beleefd aan dominee Wijck te willen plaatsnemen daarin.
Doesborg namelijk, die er meer voordeel in had gezien ten slotte zich opnieuw aan de liberalen te verkoopen, had het gevalletje zóó aan 't rollen gebracht, dat het Gerecht, niettegenstaande Mr. Vermeulen minister was van justitie, en niettegenstaande de rechtzinnigheid van 't heele ministerie, nogthans 't niet aandurfde géén rechtsingang te verleenen. De bewijzen, door Bettie en Marietje's ouders, door die van tallooze andere kinderen, overgelegd, waren te schreeuwend van waarheid, om ze achteloos terzijde te kunnen leggen. Daarenboven hadden al die menschen, die jaren langgezwegen hadden, uit angst, uit gebrek aan weten hoe zich erin te gedragen, uit een zekere overtuiging ook, dat zij er toch geen gelijk in zouden krijgen, zij, de armen, tegenover den door de rijksten van den Haag gesteunden voornamen predikant, thans een uitstekenden raadsman en organiseerder in Doesborg. Zelf had hij de heele zaak beredderd, zich uitspelend als een verontwaardigde over de belaagde onschuld; de liberale Bladen had hij ervoor warm gemaakt.
Neen, er was geen helpen meer aan. Dominee Wijck moest vallen. Moest te eerder vallen - omdat datzelfde Gerecht zich reeds