| |
Over goeden smaak, en nog wat.
Voor ‘eene Lelie-abonnee’.
Gaarne wil ik aan Uw verzoek voldoen, en U eenige inlichtingen geven over hetgeen ik zooal opmerkte op modegebied, gedurende mijn verblijf aan de Riviera, daar waar inderdaad, gelijk gij terecht opmerkt, de eerste, maar ik voeg er bij dikwijls ook de meest excentrieke, voorjaars-nouveauté's worden tentoongespreid. Dat gij aan mijn oordeel, in zake smaak, hecht, doet mij natuurlijk veel genoegen. Niet genoeg kan ik wat dat aangaat herhalen, dat iedereen onzer, om zich goed te kleeden, de kunst moest verstaan er een eigen onafhankelijk oordeel op na te houden, in zake het weten wat zij kan dragen, en wat niet, wat haar persoonlijk goed staat, en wat haar slecht kleedt, etc. Men behoeft volstrekt niet tegen de mode in te gaan, en zich opzetlijk buiten model te kleeden, om in dat opzìcht eenig blijk van zelfstandigheid te geven. Juist heden ten dage is de mode al heel vrijgevig in het kunnen volgen van allerlei eigen smaken. En toch zijn verreweg de meeste vrouwen zoo slaafsch in het navolgen blindelings van een modeplaat of van een modekleur, zonder ook maar eenigzins rekening te houden met de vraag hoe zich dat alles laat passen aan eigen figuur, gelaat, leeftijd. Weet gij wat b. v een fout is, waarin, ik durf wel zeggen 999 van 1000 vrouwen, heel licht vervallen? Dat is die van niet te weten te vinden de overeenstemming in de onderdeelen van het toilet, speciaal waar het geldt japon of wandel-costuum en hoed. Hoe tallooze reizigsters heb ik niet gezien in Menton, Nice, Monte Carlo, die, fraai-uitgedoscht met een duur en ‘gekleed’-aandoend toilet, daarbij gelijktijdig op haar hoofd droegen een zoogenaamd ‘ongekleeden’ ‘reishoed’, iets, waarin speciaal duitsche, hollandsche, en engelsche dames hare kracht zoeken, schijnt het, als zij op reis zijn. Zij dragen een uitstekend, naar de laatste mode gemaakt tailleur, of een chic namiddag-toilet, maar...., om te accentueeren, dat zij ‘op reis’ zijn,
dragen zij daarbij een of ander gek-opgetakeld, of geheel ongegarneerd, hoofddeksel, of een mal-omgeslagen tyroler-hoedje, of een slappe panama, of iets van dien aard, dat, behalve dat het een soort model is, dat slechts heel enkele, heel-jonge, heel knappe gezichtjes flatteert, in elk geval vloekt tegen de om- | |
| |
geving waarin het wordt gedragen, de elegante namiddag-promenade, de after-noon-tea bij Rümpelmayer of Eckenberg, de mondaine drukte van Monte Carlo of de Cap.
Zooals ik reeds zeide, zelfs de meeste jonge meisjes en back-fischjes ontsieren zich eerder dan zij zich versieren met zulke wansmakelijke hedendaagsche ‘reishoeden’, welke, helaas, de eenvoudige, vlug-aandoende ‘matelôts’ van eenige jaren vroeger geheel hebben verdrongen. Maar wat eerst te zeggen op dit gebied van de ouderè dames (en er zijn er o zoo vele zoo), die op dit punt alle begrip van wat haar staat schijnen te missen, en het noodig-vinden haar ‘op reis zijn’ te verkondigen door een groote slappe panama, of een klein vilt-hoedje, of een kinderachtig mutsje met een veertje ertegen, prijkend bovenop een lang niet meer jong gelaat, op een dik lichaam, en bij een voor de rest naar den middelbaren of ouderen leeftijd passend gekozen kleedij!
Want, laat mij dit er dadelijk bij zeggen, ik heb het volstrekt niet over die zottinnen, die men overal ter wereld kan ontmoeten, die zich, oud, leelijk, lomp, dwaas-opvallend, optakelen met een of andere reform- of man-nadoen-mode. Neen, ik bedoel hier de groote meerderheid van het zich met zorg kleedend reizend dames-publiek, hetwelk men gedurig kan ontmoeten in zulke tweestrijdige kleeding, een japon, een mantel, een tailleur-costuum, waarop niets valt aan te merken, en dan daarbij, geheel er mede in tegenspraak, een van alle gracielijkheid ontblooten, ongegarneerden, excentrieken ‘reishoed’, van vilt, of panama-stroo, of zelfs, een enkele maal, een reis-pet!
Een ander onderdeel van toilet, waarop veel te weinig wordt gelet, is het gebrek aan overeenstemming tusschen een lagen hals en een jacquette van een tailleur daarover heen. Niets staat namelijk oneleganter, en dikwijls, gemeener, dan een lage blouse-hals kijkend uit een jacquette, wanneer zelfs niet eenmaal een boa of een stuk bont althans eenigzins die naaktheid bedekt. Zelfs ook dan echter blijft het dragen overdag, op straat, van bloote halzen, onder een jacquette, absoluut leelijk en onflatteerend. Alleen in den zomer, als men geen mantel erover heen noodig heeft, kan men zich deze mode permitteeren overdag. En, ook dan, alleen jonge meisjes gezichten kunnen het zich veroorloven. O, wat is er, sinds de lage halzen in de mode zijn, op dat punt jammerlijk veel gezondigd tegen den goeden smaak, door niet meer jonge, magere, geel-huidige vrouwen.! Verleden jaar, in den heeten zomer, hadden zij althans nog het excuus, dat de verleiding, het zich meteen gemakkelijk te maken, door aldus aan een alleen voor jonge meisjes flatteerende mode mee te doen, al te groot werd. Echter, alleen die heel warme dagen verontschuldigden zulk een wansmakelijkheid.
Want, elkeen, die, niet meer heel jong zijnde, daardoor niet in haren spiegel ziet, dat zij zich leelijk máákt door die kraag-looze mode, toont al heel weinig begrip te hebben van de eerste regelen die het met goeden smaak zich weten te kleeden voorschrijven. Ik had daarvan in mijn hotel in Menton een sprekend voorbeeld voor oogen aan een tafeltje naast mij, waar langen tijd achtereen een jong meisje, niet mooi, mager, en bleek, was gezeten in tegenwoordigheid eener andere dame, deze van middelbaren leeftijd reeds, ook niet mooi, maar evenmin bijzonder leelijk. Beide dames hadden een zoo groote voorliefde voor lage halzen, dat ik hen weken achtereen, 't zij ze lichte of donkere blouses, japonnen, of wat ook, droegen, bij slecht weer en bij goed, steeds 's ochtends, 's middags, en 's avonds, heb zien verschijnen met een vrijdiep ontblooten hals, en korte mouwen, kinomomodel. Wel, 't jonge meisje had géén mooien hals, had, wat men noemt ‘zoutvaatjes’, had puntige elbogen maar... ze was jong. En dat zag men haar huid aan. Dat voorrecht van jeugd lag er over heen, en dat deed de oudheid van het vel der andere dame des te sprekender uitkomen, niettegenstaande noch de hals dezer laatste noch hare armen bijzonder misdeeld waren. Alleen, zij was nu eenmaal - daaraan viel niets te veranderen - een niet meer jonge vrouw. Dat afficheerde zij, - het tegendeel bedoelend natuurlijk - voortdurend door haar willen meedoen aan een háár leeftijd stééds ridiculiseerende mode. Ik moest altijd denken aan een oude kip, als ik haar aanzag, en ik vroeg mij geregeld af: Ziet zij dan niet het verschil tusschen het jonge vel van hare buurvrouw en haar eigen?
Zien! Hoe weinig dames verstaan die kunst? Verstonden zij haar, dan zouden ze zorgen kleuren te kiezen, die niet tegen elkaar vloeken, inplaats van - gelijk gedurig geschiedt - hoeden op te zetten waarvan de garneering een wanklank is van tint neven die van het overig toilet. Men ziet b v. mantels dragen, waarvan de voering vloekt
| |
| |
tegen de kleur van de japon eronder, mantels die dan met voorliefde worden opengeslagen, opdat de zijden voering toch vooral worde gezien - 't vloeken tegen de japon komt er niet op aan. Men ziet dames met bruine gerimpelde gezichten zich optooien (?) met dito kleuren. Men ziet vrouwen met een rood-paarsch tint zich bij voorkeur versieren (?) met rood-paarsche linten en bloemen op hare hoeden. En de questie van wit? Hoe weinige vrouwen en meisjes begrijpen dat wit bij wit en nog eens wit niet samengaat, maar integendeel vloekt! Omdat er te veel verschil is in al die nuances van wit; zoodat een wit-serge-pak een geheel anderen tint heeft dan een witte panamahoed, of dan het dood-wit van de witte rozen, die verleden jaar zoo in de mode waren; tengevolge waarvan die verschillende witte tinten bij elkaar, nog vermeerderd met het wéér geheel andere wit van een jabot van tulle, of van een witte voile voor 't gelaat, in plaats van, zooals de draagsters vooronderstellen, fijn aan te doen, integendeel een vuilen, onooglijken indruk geven.
Daarenboven, ook als men jong is, heeft men niet altijd een frisch gezicht, en daarom zijn er heel veel jonge meisjes, die zich door per-se wit te willen dragen leelijk maken, waar een andere kleur haar teint integendeel zou ophalen. Ik heb daarvan een voorbeeld gezien in mijn hôtel, een heel jong meìsje, die elken dag verscheen in de onmogelijkste laag-halzige witte blouses, waaruit haar vaalmeelkleurig gezicht bepaald onaptytlijk opdoemde, gekroond door een eveneens geheel witten hoed. Toen zij eindelijk eens, bij slecht weer geloof ik, een eenvoudige donkerblauwe japon had aangetrokken, maakte zij plotseling een gewonen, volstrekt niet opvallend leelijken indruk, waar zij tot hiertoe bepaald in het oog vallend misdeeld van uiterlijk had geschenen.
- Maar laat ik van deze algemeenheden overgaan tot eenige bijzonderheden, en U in de eerste plaats vertellen dat het inderdaad heel veel gedragen taffetas niet voldoet. Ik heb het op allerlei manieren, als gekleede wandeltoiletten, en ook als tailleurs-costumes verwerkt, veel gezien, ook van Engelsche vrouwen, maar het maakt steeds een harden onflatteerenden indruk. Voor tailleurs eigent zich het m.i. heel slecht. Ofschoon het een kostbaar soort van artikel is, doet het toch, in den jacquette vorm, steeds armelijk aan. Ook met ruches en andere druktemakerij versierd, is en blijft het m.i. steeds een excentriek, niet wezenlijk chic-aandoend, voorbijgaand modedwaas-heidje. - De strenge tailleurs worden bij voorkeur steeds door 't Engelsche dames-publiek gedragen, en verdienen m.i. ver de voorkeur boven de breedmakende mode der van-voren weggesneden jacquetten, welke intusschen zeer in den smaak zijn, vooral hij de françaises, en, natuurlijk, evenzeer bij de haar nadoende, er geheel en al voor ongeschikt zijnde duitsche dames. Men ziet de wansmakelijkste soorten van overdadig gegarneerde tailleurs dragen, maar, gelijk gezegd, niet door wezenlijk zich goed kleedende vrouwen. Die blijven voor de straat den streng eenvoudigen tailleur verkiezen, met een grooten hoed, dikwijls met opgeslagen rand, 't zij zij-waarts, 't zij van voren opgeslagen. In twee kleuren van stroo worden deze laatste soorten van hoeden zeer veel gedragen. Het is echter in dezen wel te bedenken wat men kan dragen, naar kleur van haar of gelaat. Blauw en rood b.v. is een heel aardige combinatie, maar ik heb dames gezien, met een omgeslagen rooden rand, die daaronder een kleur hadden als vuur - afschuwelijk! En hetzelfde geldt voor zwart en wit. Een zwarte hoed, met den omgeslagen rand in wit, kan zeer mooi zijn, maar lang niet elk gelaat kan dit doode witte stroo verdragen. Afschuwelijk óók is de garneering pijlrecht in de
hoogte, van een enkelen veer, of een enkelen tak bloemen, op een overigens ongegarneerden hoed. Al deze dwaasheden worden gewoonlijk in de mode gebracht door beroeps-juffertjes, en zij die het nadoen geven er zich geen rekenschap van dat, wat zoo'n elegant modepoppetje apart staat (ofschoon niet mooi) op een gewone dame eenvoudig ridicuul aandoet en... gemeen.
Want, wíe heden ten dage de mode blindelings navolgt, heeft alle mogelijke gelegenheid, zichzelven onbewust, een allergemeensten, vulgairen indruk te maken.
Neen, ik spreek hier niet van de nauwe rokken, - die al weer uit de mode zijn -, ik spreek van de excentriciteit van kapsels, hoeden, kleuren, garneering. In dat opzicht wordt er zooveel wansmaak geboden en... gedragen, dat honderden vrouwen, wier bedoeling allerminst is een ordinairen indruk te weeg te brengen, dien toch maken, alleen door haar volkomen gebrek aan eigen oordeel.
Ik wil U ten slotte nog vertellen van twee geheel tegen-elkaar-overgestelde typen, die ik in Menton dagelijks heb gezien, de eene type was die der vrouw die zich-zelve tot malloot
| |
| |
maakt, de andere type was die dergene, die weet zich te kleeden naar haar leeftijd, heel comme il faut, en, juist dààrdoor, door dat de juiste kleuren en tinten weten te kiezen, jeugdig-blijvend.
Nommer een ken ik van uiterlijk reeds sinds meerdere seizoenen. Grijs-harig, omstreeks een goede vijftig, kort en dik van figuur, en tanig van huid, zoekt deze dame het Riviera-achtige van haar voorkomen in het dragen van licht-gestreepte flanellen pakken, korte jacquetten, slecht-zittend, vermoedelijk over een corset-looze taille, heel-korte rokken, en manachtige vilt-hoedjes, als het weer zomerachtig is van wit vilt, anders van donker. Een vogelverschrikker kan niet leelijker noch smakeloozer zijn. Stel daartegenover nommer twee, een Engelsche, met keurig gecoiffeerd zilver-grijshaar, boven een nog frisch teint, en een slanke rijzige figuur. Deze dame verstond, als geen andere die ik in langen tijd gezien heb, het talent te zien wat zij bepaaldelijk moest kiezen. om op haar voordeeligst uit te komen. Een donker-blauw-serge-tailleur, dood-eenvoudig gemaakt, maar uitstekend zittend, werd door een breede revers-kraag van mooien witten kant opgevroolijkt; daarbij droeg zij een bijpassenden grooten hoed, met tulle en witte vlerken gegarneerd, ook wel een donkeren, met lussen van wit en blauw gestreept lint; ook haar parasol was donkerblauw. Droeg zij daarentegen een bij haar zilvergrijs haar en frisch teint uitstekend kleedenden roodbruinen serge-tailleur, dan koos zij daarbij een hoed van rood-bruin stroo en witte tulle, met een paar vlerken in de kleur van haar tailleur. Heel chic deed op de jacquette daarvan een cape van licht-roode zijde, - in een nuance die uitstekend tintte bij het costuum - en die van voren in heel breede revers wegliep. Tegen het einde van het seizoen vertoonde zij zich in een derde costuum, thans van wit en grijs gestreepte zomerstof, ook in strengen tailleurvorm gemaakt, met breede witte laken revers, en een grooten zwarten hoed, van binnen wit, gegarneerd met witte struisveeren. Een zwart en witte parasol volmaakte dit zeer fijne toilet. Onnoodig te zeggen dat deze dame altijd uiterst keurig was geschoend en gehandschoend. Onnoodig
óók hierbij te voegen, dat men, om zich zoo te kleeden, over een ruime beurs moet kunnen beschikken. Echter, om haar na te volgen in het weten zich naar den leeftijd, en naar figuur, en naar gelaat, te kleeden, is dat laatste volstrekt niet noodig. Ik heb, b.v. kort vóór ik wegging, bij de muziek, op een zomerschen morgen, een paar duitsche jonge meisjes zien wandelen in o zoo doodeenvoudige wit-neteldoeksche japonnetjes, met heel-eenvoudige breedgerande witte stroohoeden op. Zij waren allerliefst om aan te zien, (ofschoon zij volstrekt niet mooi waren,) enkel door hun smaakvollen eenvoud, waar daarentegen fransche jonge meisjes van denzelfden leeftijd zich geheel en al ontsieren, door haar veel te excentrieke kapsels, haar blanketsel, haar overdreven-mooie japonnen, steeds opzichtig, en vooral duur.
Een andere elegante Engelsche dame, ook van reeds ouderen leeftijd, die echter veel minder duur gekleed ging dan de hierboven beschrevene, zag ik meestal in een blauw tailleur, of in een donker-grijs, met een bijpassenden hoed, niet groot, en niet klein. Een Engelsche jonge vrouw ging bijna steeds gekleed in een wit-serge streng tailleur, met een grooten donkeren hoed, gegarneerd met een eigenaardig getinten donker-blauw en goudkleurige struisveer, een zeer smaakvolle kleurencombinatie, en die nooit verveelde. Want, ook dit verliezen veel vrouwen, die geen ruime beurs hebben, uit het oog dikwijls, dat in zoo'n laatste geval alles wat opzichtig is dadelijk heel gauw ordinair aandoet, omdat men het zoo telkens opnieuw aanziet. Zoo wandelden er in Menton steeds twee zusters rond in blauwe lange mantels, met geelbruine capes en geelbruine revers. Zij schenen geen andere toiletten te bezitten; 't geen op zich zelf niets zou geweest zijn, indien zij maar niet op dien ongelukkigen inval waren gekomen zulke in het oogvallende garneeringen te kiezen, nog geaccentueerd door geelbruin lint in denzelfden tìnt der capes, op hunne pot-achtige leelijke hoeden. Men wist reeds op een afstand, als men die geelbruine tinten zag, dat die twee zusters er aankwamen. In zoo'n geval is een effen kleur van donker blauwen reismantel oneindig veel gedistingueerder, dan een mantel in twee zoo opzichtige kleuren als geelbruin en blauw.
Maar ik moet eindigen voor ditmaal. Ik hoop dat mijn losse opmerkingen U van eenigen dienst zijn geweest. Gaarne ben ik bereid U ook verder naar mijn beste weten te helpen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
| |
Voor Lydia.
Ja, het is volkomen waar dat er in Zwitserland, in vele duitsche steden, en misschien
| |
| |
óók wel in Frankrijk, strenge straf op staat, wanneer wij-dames te lange hoedenspelden gebruiken. Nog onlangs heb ik gelezen dat een dame, die in den trein stapte - ik meen in Straatsburg - werd aangehouden door een beambte, omdat haar hoedenspeld, volgens het reglement daar ter stede, te ver uitstak. Zij weigerde haar uit den hoed te nemen, en moest daarop haar naam opgeven en adres, waarop zij kon verder reizen, maar te zijner tijd - zij was een duitsche - behoorlijk werd veroordeeld tot een vrij hooge geldboete. Nu heeft de scherpzinnigheid van den handel daartegen een middel verzonnen, dat alle partijen bevredigt, dat de dames haar lange hoedenpennen laat behouden, maar 't publiek voor 't oogen-uit-steken-gevaar vrijwaart. Ik bedoel den hoedenspelden-beschermer, dien men op het scherpe puntje van de speld prikt, bij wijze van knoopje, en waardoor aan elk politie-reglement wordt voldaan.
Hier ter stede zijn die verkrijgbaar bij de firma Benoit-Maisonpierre - den Haag - Veenestraat. Ik heb ze daar gezien in den geringen prijs van 3, 5 en 10 cts. In den laatsten prijs zijn zij overeenkomend met de smaakvolle zilveren-knoop-hoedenspelden, Zeeuwsch model, ons allen welbekend. De andere modellen zijn eenvoudige knopjes, wat grooter en wat kleiner, naar het prijsverschil, in zwart staal. Iedereen, die niet op onaangename wijze op reis met de een of andere stedelijke verordening wil in aanraking komen (ik meen dat er ten onzent ook reeds in sommige steden verordeningen van dezen aard zijn ingevoerd) is het geraden zich zoo'n veiligheids-maatregel te gaan aanschaffen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|