| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Alle Brieven moeten, om in de d.a.v. week omgaand te kunnen worden beantwoord, uiterlijk Zaterdag-ochtend in mijn bezit zijn.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Mas. - Ik antwoord U omgaand, om U te zeggen, dat ik voortaan voor mijn heele leven van U houd. Wéérom zult U wel begrijpen, namelijk om den inhoud van Uw brief. Ik durf niet eens véél daarvan zeggen, uit vrees U te zullen verraden, want dat zou U dan nog misschien in heel leelijke moeilijkheden kunnen brengen. Maar ik moet U toch vertellen dat 't geen gij mij geschreven hebt, mij heeft doen huilen van medelijden, en doen stampvoeten van kwaadheid tevens, om zulke bepalingen, en om zulke ellendelingen als er in de wereld zoo vele rondloopen. De photo krijgt bij mij een eereplaats, want ik vind 't geen U mij schrijft zoo diep-tragisch, dat ik een heelemaal apart gevoel heb voor hem, dien zij voorstelt. Waar ter wereld vindt men zulk een liefde en trouw bij menschen? - Dit wil ik U ook nog zeggen, dat ik Uw jongen zulk een nobele natuur vind. In zulk een kind steekt een goed edel hart. Dat kan niet anders na 't geen gij mij schrijft van zijn lieve handelwijze bij dat alles. - Als U in Holland terugkomt, of U zendt hem, wilt U mij dan opzoeken, of hem bij mij zenden als hij lust heeft? Ik vind dat menschen die zóó gelijk denken, juist op dit punt, elkaar moeten waardeeren en helpen in het leven. Mijn vingers jeuken, om alles wat ik voel op dit speciale punt U ronduit te schrijven, maar ik zou U voor geen geld ter wereld willen verraden; daarom zeg ik er zoo weinig van.
't Geen U mij aankondigt met de volgende mail te willen zenden, lijkt mij, naar wat U ervan vertelt te oordeelen, bijzonder geschikt. Ik moet het natuurlijk eerst lezen. Neen 't is mij niets te veel moeite wat U naar aanleiding daarvan vraagt. Integendeel, U kunt voortaan gerust over mij beschikken. Het is namelijk geen phrase, maar oprechte, eerlijke waarheid, dat U mij lief zijt van af dezen brief, en dat ik graag iets voor U wil doen als ik 't kan. Gij hebt met de daad getoond dat het U eerlijk méénen is met Uw gevoel in dat opzicht, dat U er iets voor over hebt. Nogmaals, ik hoop dat U mij in Uw vriendschap, en in die van Uw jongen wilt aannemen. Uw brief las ik mijn vriendin, en onze Marie voor, omdat het verhaal mij zóó innig trof, dat ik wist bij hen volle sympathie te zullen vinden. Hartelijk dank dat U, na reeds zoo dikwijls aan mij te hebben willen schrijven, nu juist in deze geschiedenis een aanleiding vond het eindelijk te doen! Zoodra ik met de volgende mail Uw zending heb, zal ik U daarop antwoorden.
Rosalius. - Vriendelijk dank voor U welkomstgroet. Het stuk, dat ik onlangs in de Lelie over Menton schreef, vond véél instemming. Je voelt je dan inderdaad, op zoo'n oogenblik, zoo ver van alle aardsche ellende en gemeenheid. In dat licht, in die hemelsche omgeving, lijkt de wereld zoo rein. Maar als je er dan weer in terug bent, midden in de aardsche beslommeringen, dan vervult je dientengevolge een dubbelen walg van de laaghartigheid, en kleinzieligheid, en wreedheid van 't menschdom, en dan zijn er oogenblikken waarin je je afvraagt: Hoe is 't mogelijk, als er een God is, dat Hij zooveel onrecht, zooveel verdrukking van alles wat zwak is en hulpbe- | |
| |
hoevend en overgeleverd aan den sterkere, jaar in jaar uit, eeuw aan eeuw, toestaat?
Ja, als ik U was, dan zou ik zeker trachten te eeniger tijd de Riviera te bezoeken. Gij zoudt zulk een reis kunnen verbinden aan Uw voorgenomen plan om Rome op te zoeken. Tegen Paschen gaan zoovelen van uit Menton dààrheen. Dus, als gij a.s. jaar niets beters te doen hebt, dan zoudt gij eerst een Riviera-reisje kunnen maken, en dan, als het seizoen daar eindigt, Uw voorgenomen pelgrimstocht naar Rome kunnen aanvaarden. Het is alleen maar jammer, dat de reis zoo ver is; vooral als men, zooals ik, niet sterk is, wordt dat elken keer een groot bezwaar. Ik ging ditmaal over Parijs-Marseille. Dat is de kortste weg, maar een die mij nooit bijzonder bevalt, omdat de trein steeds zoo vreeselijk vol is, alle klassen, óók de eerste, omdat de restaurant heel slecht is, vind ik, en omdat het slapen in Marseille ten slotte noch haast vermoeiender aandoet dan maar ineens doorgaan, wat echter weer 't bezwaar heeft, dat men dan midden in den nacht pas in Menton komt want deze ‘Luxetrein’ is altijd minstens een uur te laat ook nog. Over Ventimiglia-Genua-Milaan terug is een zeer algemeen aanbevolen weg, dien ik ditmaal ook weder koos. Maar het duurt toch vreeselijk lang, zelfs als men, zooals ik ditmaal deed, den directen wagen neemt tot aan Frankfort. Daarentegen vind ik het onderweg telkens overal uitstappen om te slapen veel vermoeiender nog. Zeker, anders wordt dit natuurlijk wanneer men al die steden nog niet kent, en ze en-passant wil bezoeken. Maar dat genoegen komt finantieel duur. Genua loont zich m.i. niet eens. Milaan is interessant om den dom, en Lucerne is natuurlijk prachtig gelegen, maar, omstreeks dezen tijd is men er geheel buiten 't seizoen nog. Op alle manieren is dus de reis een dure en vermoeiende geschiedenis.
Ja, 't weerzien met onze jongens was eenvoudig aandoenlijk. Onze Marie was 's avonds met hen aan den trein. Benjamin was zoo buiten zich zelf, dat hij den geheelen weg over in het rijtuig, tot aan Scheveningen toe, mij steeds onafgebroken zoende. Overigens staat het bij ons beiden vast, dat wij nooit weer zoo lang zonder hen van huis willen gaan. Onze Marie zond ons wel is waar elken dag een kaart over hen, maar de angst, bij dien grooten afstand, bleef toch hetzelfde, want, als er iets met hen gebeurde, dan duurde het immers twee dagen eer we terug konden zijn. Gelukkig zijn ze van den eersten dag tot den laatsten zoo gezond geweest als 't kon. We waren juist vóór Benjamins verjaardig thuis, en ik verzeker U dat die extra gevierd is. Op dien van Frits waren we weg, maar hij wordt overgevierd, want Fritsje wordt een oud ventje, dien we daarom dubbel eere geven.
Odillon. - Ik heb dien brief van U beschouwd als particulier, en hem daarom niet in de Lelie beantwoord, te meer omdat ik juist na ontvangst van hem een briefkaart aan U had verzonden. Vandaar dat gij niets hebt gehoord, ook al omdat Uw stukje intusschen is geplaatst, (waarover gij in dien brief schreeft). Hartelijk beterschap gewenscht. Gij treft, hoop ik, nog al goed weder voor Uw herstellings-reisje in de Paaschweek.
Nora. - Hartelijk dank voor Uw attentie mij met mijn terugkomst geluk te wenschen. Na die lange vervelende spoorreis was het een zalig thuiskomen zoo gezellig verwelkomd te worden! Wij zijn er beiden altijd zoo over uit hoe aardig onze Marie ons dan met allerlei attenties bedenkt, en hoe heerlijk, vriendelijk, met bloemen getooid, dan alles er uitziet. En het is zulk een verrukkelijk gezicht als de trein aankomt haar te zien staan, met de jongens onder haar arm.!
Maris Stella. - Ik antwoord U omgaand, ten eerste om U te danken voor Uw vriendelijke verwelkoming, ten tweede om U mijne excuses te maken over het misverstand. Ik heb namelijk het bewuste pakje in goede orde ontvangen, door bemiddeling van Marie, en zij heeft mij later ook geschreven van Uw correspondentie met haar, maar uit dat briefje van haar begreep ik, dat zij U reeds had gerustgesteld, en van daar dat ik er niet meer op antwoordde in de Lelie. Aan Uw verzoek is reeds voldaan als gij dit leest. Ik zou zeker en stellig het manuscript aangeteekend verzenden. En ik zou er bijvoegen de noodige port voor terugzending. Ja, de natuur is mooi, maar toch kan ik Uw opvatting, omtrent de wijze waarop de zonde in de wereld is gekomen, niet deelen, want ik vind het zoo bitter-onrechtvaardig dat onder al die zonde van menschen de onschuldige schepselen, de dierenwereld, mee moeten lijden. Die hebben toch aan het in de wereld komen der zonde geen schuld, en juist die lijden zoo vreeselijk onder de menschelijke wreedheid en lafhartigheid en ruwheid en onverschilligheid.
't Geen gij mij schrijft over Uw berusting in Uw lot, treft mij altijd als een bevestiging van mijn eigen overtuiging, dat zij, die buiten de wereld staan moeten, eigenlijk het gelukkigst zijn. Daarom vind ik de Roomsch-Katholieke instelling der klooster-orden een zoo gelukkige oplossing voor vele vrouwenlevens, eene oplossing die protestanten missen. Als men eenmaal weet te moeten, (zooals gij-ook, in Uw bijzonder geval) dan komt men tot een innerlijken vrede, tot een innerlijk rijk leven, waardoor men de wereld niet meer noodig heeft.
Ja, wat gij schrijft over den tegenwoordigen toestand beaam ik volkomen. ‘Wat de mensch zaait, dat moet hij oogsten’. Dat ondervinden de tegenwoordige vrijheid-predikers op allerlei gebied, ruimschoots. Een merkwaardig bewijs hiervoor deelde dezer dagen een zeer vooruitstrevend fransch blad mede, naar aanleiding van de guillotineering van een twintigjarigen franschen soldaat, die, met een kameraad, een oude vrouw op afzichtelijke wijze heeft vermoord. Deze soldaat heeft een ‘brief’ achtergelaten, waarin hij zelf verklaart zijn slecht leven te wijten aan de slechte leeringen die hem op school zijn bijgebracht. ‘Op school,’ - aldus schreef die soldaat - ‘leert men ons het eigen-ik-systeem boven alles, leert men ons dat de ouders geen rechten op ons hebben, dat wij onze eigen baas zijn, enz., enz. Daardoor ondermijnt men ons familieleven. Had ik een beter voorbeeld gehad om mij heen, dan ware ik nooit zoo diep-gezonken.’ - Het zeer liberale blad, dat deze woorden meedeelt, knoopt daaraan een lange beschouwing vast, om uit te leggen hoe gevaarlijk het is het familieleven te ondermijnen, etc.! Mos- | |
| |
terd na den maaltijd.! Want, wat hebben al deze bladen-zelf anders gedaan, jaar in jaar uit, dan alle mogelijke opruierij en minachting voor edele gevoelens prediken.? Nu plukken zij de vruchten van hun eigen doen, en is Parijs bijna herschapen in een moordenaarshol, en nu, nu het te laat is, worden de heeren ten slotte bang. Napoleon heeft terecht gezegd, dat men de massa het best door vrees regeert. Daarom was de vrees voor de hel, die de godsdienst er in brengt, gansch nog zoo kwaad niet. Neem de massa eerst alle vrees af, dan ontaardt zij dadelijk in een troep woestelingen en wreedaards.
Op een ander gebied geldt dat zelfde: Oogst wat gij gezaaid hebt; namelijk voor de dienstbodenquestie. Ik heb mij dengeheelen winter geamuseerd met de wanhopige ingezonden stukken, waarvan ‘'t Vaderland’ overstroomde, van dienstboden-beroofde dames, die tevergeefs zochten naar een ‘oplossing’ voor hun nood. Die oplossing zullen ze thans niet meer vinden, om de eenvoudige reden, dat zijzelven de dienstboden onbruikbaar hebben gemaakt, met het naar beneden halen van dien stand, met het hen willen ‘opvoeden’, weet ik niet al wat, terwijl zij het grondbeginsel waarop alleen elk goedgeordend huisgezin kan bestaan, dat namelijk van onderlinge liefde tot elkaar, óók tot de ondergeschikten, geheel verzaakten. Rechten over en weer, en nog eens rechten, daarop is het geheele hedendaagsche samenlevingssysteem gebouwd, een systeem van meedoogenloos egoisme, waardoor alle gevoel van plicht, van opoffering, van iets voor elkander doen of laten uit toegenegenheid of uit medelijden, of uit een dito onzelfzuchtige reden, wordt buitengesloten. Gevolg, dat de dienstboden thans zulke eischen stellen, dat geen enkele dame er aan wil of kan voldoen. Nu jammeren ze, en klagen, tot spot van Jan en alleman, 't ‘Vaderland’ vol. Maar, aan wien de schuld? Ja, het is een waar woord dat verreweg de meerderheid der menschen niet is opgevoed, maar slechts is opgegroeid. Echter, m.i. kan men de meerderheid der menschen niet opvoeden, om de eenvoudige reden dat zij daartoe te laag staan. Zij kunnen alleen geregeerd worden door de minderheid der intellectueelen. En het is aan die om daartoe den juisten weg te kiezen; die, welken men echter in de laatste jaren heeft ingeslagen, getuigt m.i. van dezelfde verblindheid waarvan de dagen vóór de Fransche revolutie getuigden,
toen de ondermijners van de maatschappij 't meest en 't hardst werden aangebeden en aangemoedigd, juist door hen die er 't éérste belang bij hadden dat niet te doen, en die hun idioot-achtigheid dan ook hebben moeten betalen met hun leven, of met het verlies van hun positie. - Neen, daarop reken ik natuurlijk, dat gij niet ‘voorgoed’ afscheid neemt. Dat zou voor mij zeker een groote teleurstelling zijn.
1813. - Ik was blij Uw hand te zien. Hartelijk dank voor uw verwelkoming, die ik ontving den dag na mijn thuiskomst. 't Spijt mij erg van dat gesukkel te hooren. Het is voor U zeker een groote teleurstelling, waar gij zulk een gezellig gezelschap hebt aan haar, maar wij willen hopen dat de tijd beterschap brengt. Gij zijt zoo flink, dat gij U er zeker ook wel weer zult doorheenslaan. Inderdaad, het is een geluk geweest dat wij die koude hier op Scheveningen bijtijds zijn ontvlucht. Het was zoo iets buitengewoons, dat Marie eenige dagen lang het huis niet uit kon, van wege de sneeuw. Wij hebben in Parijs ook nog een dag zulk een strenge koude gehad, en ook de reis naar Marseille was bar-koud. Maar toen wij daar aankwamen begroette ons opeens den volgenden ochtend de volle zuiderzon, zoodat wij in een open rijtuigje konden gaan rijden. - Ik ben blij dat gij zoo over den schemer denkt als ik. Dat is nu een der heel weinige dingen, kan ik wel zeggen, waarover mijn vriendin en ik niet gelijk denken, want zij houdt veel van schemeren, en ik vind het een gruwel. Toch herinner ik mij dat ik 't weemoedig-mooie van de invallende schemering vreeselijk miste, toen ik pas in Suriname was, en dat de plotselinge overgang van licht tot donker in de tropen mij onbeschrijfelijk droevig voorkwam. De eerste zomeravonden, bij mijn terugkomst in Holland, zijn mij dan ook onvergetelijk gebleven, om dat geheimzinnigplechtige van het vallen van den avond. Echter, hoe ouder ik word, hoe meer ik een afkeer heb van wat men verstaat onder schemer-uurtjes en, zooals ik in het artikel over Menton schreef, de donkerheid is mij positief weerzinwekkend, als een zinnebeeld van het graf.
Nietwaar, versche lucht is een levensbehoefte, maar eene waarvoor veel menschen geen zin schijnen te hebben, want zij schermen voortdurend met het woord ‘tocht’ zoodra men ergens een raam flink openzet. Ik vind dat ook altijd het onaangenaamste van reizen in trams en treinen, dat de meeste menschen liever in een smerige stinklucht zitten, alles potdicht, dan zich te wagen aan wat zij verstaan onder ‘tocht’, maar wat slechts is het dóórdringen van een frisschen wind door een raam of een deur. Op dat punt zijn de Engelschen 't beste om mee te gaan; die willen gewoonlijk graag een raam open zetten, maar andere natieën, de hollanders vooraan, schijnen vieze menschenlucht voor extra gezond te houden. Vooral alles stevig toe; en nog een paar ‘tochtlatten’ erbij, als 't kan.
Ja, als Uw man niet met vollen lust een nieuwen hond aandurft, dan nam ik er geen in Uw geval, want ik vind 't nog veel vreeselijker dan achterna hem weer weg te moeten doen te eeniger tijd. - 't Weerzien met onze jongens beschreef ik hierboven aan een anderen correspondent. Je zoudt er om van huis gaan, om zoo'n oogenblik van genot van weerzien te hebben. Maar, integendeel, ik heb er voortaan den angst en het verlangen naar hen nooit meer voor over. Als zij niet mee kunnen, blijf ik thuis. Zij zijn zoo innig trouw; zooveel liefde kunnen wij niet zoo lang missen voortaan. Komt gij dit seizoen niet op S.? Ik blijf er ditmaal den ganschen zomer. Hartelijke groeten.
Tip. - Dat was recht lief van U, mij zoo te verwelkomen. Vriendelijk dank. 't Weerzien met onze jongens beschreef ik reeds hierboven aan een anderen correspondent. Ik begrijp niet hoe ouders hunne kinderen zoo gerust durven alleen laten, met de eerste de beste meid dikwijls ook nog, die zij nauwelijks kennen. Onze jongens waren zoo veilig bij onze Marie, en toch dachten wij steeds aan, en over hen. Neen, hoe ouder ik word, hoe minder ik daarom geloof aan wat de menschen plegen te noemen ‘gevoel’ en
| |
| |
‘liefde’. Zij schermen met die woorden, als mooie phrasen, maar slechts enkelen onder hen bezitten die eigenschappen werkelijk. De groote meerderheid van 't menschdom is gevoelloos, denkt alleen aan eigen-ik. In Menton werd in ons hôtel een dame, daar aanwezig met hare gehuwde dochter en schoonzoon, plotseling zoo zwaar ziek, dat twee doktoren een onmiddellijke operatie, in een kliniek in Monte Carlo, noodig achtten. Een auto, met twee uit Nice ontboden ziekenverpleegsters, bracht haar 's avonds om tien uur daarheen, zonder dochter of schoonzoon. Want de dochter zei, dat het voor haar ‘te vermoeiend’ was om mee te gaan. En zij bepaalde hare verdere bezoeken bij de moeder ook tot den namiddag; 's ochtends kon zij zoo vroeg niet opstaan - zei zij! Toch vond iedereen haar ‘allerliefst’, en schenen wij de eenigen te zijn, die zoo'n handelwijze afschuwlijk vonden. Zelfs gesteld namelijk dat zij niets van hare moeder hield, dan toch zou 't zuiverste plichtgevoel haar gebieden mee te gaan, naar onze opvatting. Maar, over plichtsgevoel denken de menschen, als het hun zelf geldt, ook al heel gemakkelijk.
- Wel neen, ik vind het heel complimenteus, dat gij zoo verlangend zijt iedere week naar bijdragen van mijn hand in de Lelie, en ik hoop U in het a.s. seizoen in dat opzicht veel genoegen te zullen verschaffen, daar ik den geheelen zomer thuis blijf verder. - Nietwaar, er is een tegenspraak in de natuur! Soms kan zij je zoo vredig stemmen als ik het beschreef in dat stuk over Menton, en toch is het zoo wáár wat de Genestet zegt: Natuur, gij predikt géén liefdrijk God. Dat laatste voel ik ook altijd zoo als ik de ongelijkheid in de dierenwereld aanzie; 't mishandelen en vertrapt en geplaagd worden van al die weerlooze wezens, die het toch niet kunnen helpen dat zij er zijn. - Zich bij de dingen neerleggen vind ik zeer gelukkig; maar, dat is iets anders dan bekrompenheid. En, om U de waarheid te zeggen, vind ik den uitval over reizen, dien gij mij herhaalt, een bewijs van 't laatste, veel meer een uiting van afgunst, dan van zich gelaten neerleggen bij het onvermijdelijke. Ik kreeg juist een brief van een anderen correspondent, die ook nooit reist, en die zoo geheel anders schreef, juist zoo recht in den geest van: Het is mij ontzegd, maar des te meer leef ik mee met hen, die 't wél doen kunnen. Ik hoop dat gij mij dit eerlijk antwoord niet kwalijk neemt.
Ik geloof niet dat ik Napoleon een ‘held’ vind. Ik vind hem een buitengewoon man, wat zijn geestesgaven, zijn doorzicht in 't menschdom, zijn verachting van hen, aangaat. Maar een held.? Neen, daarvoor heeft hij te veel onrechtvaardig bloed vergoten, te veel moeten knoeien in de politiek. Hebt gij wel eens gelezen hoe wreed hij heeft huisgehouden in Egypte, en op welk een knoeierige manier hij zichzelf tot consul heeft weten te maken.? Maar 't tragische van zijn lot, van zijn door allen verlaten worden, wischt voor mij uit de vlekken op zijn karakter. Een man als hij, die zoo volkomen de menschen doorzag in al hun laffe verachtelijkheden, kan men geen gewonen maatstaf aanleggen. Hoe juist-gezien is b.v. het antwoord dat hij zijn secretaris Bourrienne gaf, toen deze hem, na zijn terugkomst van den veldtocht uit Italië, aanmoedigde toch meer onder de hem toejuichende Parijzenaars te verschijnen, en daarbij de opmerking maakte: Het moet U toch een weldadig gevoel zijn aldus door Uw medeburgers te worden aangebeden. - ‘Ach wat’ - antwoordde Napoleon - ‘diezelfde menschenmassa zou even hard bijeenloopen om mij te zien, als ik naar 't schaffot werd gebracht!’ -
Zoo'n teekenend woord geeselt zoo recht de ware beteekenis van populariteit.
Marie-Antoinette is voor mij een van de meest tragische figuren die ik ken. Wat zij heeft doorgeleden - op de meest nobele wijze - is zoo boven beschrijving vreeselijk, dat dit alleen reeds voldoende is om je voor altijd met afschuw te vervullen voor 't gepeupel dat ‘volk’ heet. Voor mij is het dan ook altijd een ware voldoening dat de meesten dezer ellendelingen ten slotte zelf ook zijn geguillotineerd. Ik kan met die dagen nog steeds zoo volkomen meeleven, dat ik mij woedend kan maken op hen, als leefden die wezens, die haar zoo heb ben behandeld, nog om me heen op dit oogenblik. Wat kan men haar, zelfs haar grootste vijanden, anders ten laste leggen dan wat lichtzinnigheid, toen zij vijftien jaar (zegge vijftien jaar) was, en de hoogste positie innam in Frankrijk, daarenboven in het bezit van een onvergelijkelijke mate van schoonheid en lieftalligheid.! Ik zou al degenen, die haar nu de schuld durven geven van den ondergang van het koningschap, wel eens hebben willen zien in haar omstandigheden, of zij zich zoo nobel, zoo echt-vrouwlijk, zoo fier, zoo religieus, zouden hebben weten te gedragen te midden eener ontketende bende van duivels en duivelinnen.!
Die duitsche vereeniging, die U zoo aantrekt, zoudt gij zeer goed hier kunnen invoeren. Probeer het eens per Lelie, zooals ik het dien anderen correspondent aanraadde. Wie weet, of gij beiden niet bij elkander past? Ik zou bereid zijn voor zoo'n gedachtenwisseling een àparte kolom af te staan. Maar, het moet uitgaan van de belanghebbenden-zelf, nietwaar?
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged:
|
|