Ingezonden stukken.
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
Het is een gunstig teeken des tijds, dat de liefde voor dieren en in het bijzonder hier te Wageningen voor vogels steeds toeneemt!
Niet alléén hoorden wij, dat leeraren en onderwijzers die liefde bij de jeugd trachtten aan te kweeken ook kan men die pogingen reeds met succes bekroond zien!
Hoeveel kinderen en ouderen toonden tijdens de barre koude den afgeloopen winter niet hun medegevoel met die gevederde zangers en schreeuwers?
Hoevelen hebben hen niet gevoed en gedrenkt?
Jaarlijks neemt, zooals men kan waarnemen, het aantal voederplaatsen voor die arme diertjes des winters toe.
En dankbaar zijn zij daarvoor in hooge mate! Reeds uren vóór den vastgestelden tijd der voedering als men dat op geregelde uren doet, komen ze U met hun dankbaarste liedjes of gebaren, indien ze niet al te verkleumd van koude zijn, verlustigen. Een enkele, die door de anderen schijnt afgevaardigd, en zeker tot de meest hongerigen behoort, tikt zelfs al eens tegen Uw vensterglas om te vragen of het nog geen tijd is, dat hun maagjes gevuld zullen worden. Let ge niet op dat gebedel, dan komen er weldra meerderen met hunne smeekbeden naar U toe tot ge aan hun zoo vurig verlangen voldoet en de vergaarde of gemaakte kruimpjes hun geeft.
Ze kennen U blijkbaar spoedig, want de stoutmoedigsten vliegen U reeds tegemoet en gaan op den rand van Uw met voedsel gevuld bord zitten om vóór de anderen vast een lekker hapje weg te nemen.
Legt hun eten op de voederplaats, dan komen ze van heinde en ver aangevlogen en weldra kunt ge hun aantal niet meer tellen!
Hebt ge ook wel eens opgemerkt, dierenvriend, dat enkelen Uwer gevederde vrindjes steeds bang voor U zijn en blijven, U altijd van verre met argwaan zitten te begluren en zelfs met de lekkerste hapjes niet in Uwe nabijheid zijn te brengen, terwijl andere soortgenooten zeer vertrouwelijk zelfs uit Uw hand komen eten?
Ja, ge zult het niet willen gelooven, dat vorenbedoeld bange diertje even te voren in den Eng te Wageningen bijna door één Uwer medemenschen is vermoord!!
Men had op een stuk land achter de z.g. Tuinbouwschool ook een voederplaats voor Uwe gevederde vrindjes gemaakt, doch met een geheel ander doel dan het Uwe!
Op een Zondagmorgen heel vroeg, want dan zijn die diertjes het hongerigst, komen daar 2 mannen een zeer lang, hoog net plaatsen met palen, touwen en.... eenige lokvinken, die de niets kwaads vermoedende, hongerige fluiters moeten roepen en hun vertellen, dat hier hun buikjes zoo lekker rondgegeten kunnen worden, dat zij niet bang behoeven te zijn voor het eigenaardige net, de vreemde palen en al die touwen, welke zij daar te voren nog nimmer zagen, al zijn ze nu ook nog gedeeltelijk verborgen.
Hoe zouden zij ook bevreesd zijn; overal immers te Wageningen zijn zij den geheelen winter zoo heerlijk van voedsel en drinken voorzien, nergens geschiedde hun leed als poes er niet was, uit wier nabijheid zij steeds bleven.
Maar hier zijn ze immers meer geweest en daar zitten zelfs eenige broeders, wel eigenaardig in een kooitje, maar toch vroolijk in 't zonnetje te kweelen en te fluiten, hoe zou hun nu nog kwaad geschieden? Dat kan niet, dan zouden die kooibewoners ons immers zeker waarschuwen? Dat dezen het gevaar, dat hun dreigde, niet konden zien, beseften die hongerige luchtvaardertjes niet! Of die lokvogeltjes hun oogjes nog hadden, hebben ze niet kunnen waarnemen. Ze hadden te veel haast om overal zoo op te letten.
Kijk, daar zitten de hongerigen te pikken en te slikken zonder kommer en verdriet!
Flap! wat is dat, allen gevangen onder een net: de een met een gebroken poot, de andere met een bebloeden vleugel, allen gehavend en met zeer veel pijn tot een sterke hand meedoogenloos onder de hevigste smart de oogjes bijna indrukt en tegelijk de kopjes zoover omdraait tot.... zij uit hun lijden waren! Neen, dierenvriend, zóó ver is 't nog niet gekomen en vandaar dat ons bange vogeltje vrij bleef.
Een politie-agent zag gelukkig op zijn ronde de netten opgesteld en nam ze in beslag met lokvogels en al, omdat die twee mannen zonder de vereischte schriftelijke vergunning van den landeigenaar of rechthebbende daar vogels trachtten te vangen.
Doch geen nood, die vergunning werd spoedig gehaald.... en verkregen! Deze vergunninggever wist zeker niet, wat een groot leed hij die arme gevederde diertjes bezorgde en berekende niet, hoeveel voor den landbouw schadelijke insecten, die nu tegen het voorjaar zoo talrijk te voorschijn komen, door die nuttige vogeltjes worden vernietigd en hoe groot dus het nadeel is, dat hij zichzelf en anderen daardoor berokkende?
Beschermt men de vogels niet uit liefde, laat men het dan doen uit berekening.
De regeering heeft het wel goed ingezien den heer Wolda alhier een subsidie te geven om te trachten de vogelschaar te vergrooten, doch op deze wijze doet men het ten genoegen der vogelaars!
Dat ieder landbouwer toch doordrongen zij van het feit, dat de landbouw te niet gaat als onze nuttige vogels verdwijnen of hun aantal voortdurend vermindert en laat elk grondeigenaar zijn land alléén verpachten onder beding, dat geen vergunningen door de huurders mogen worden afgegeven om onze gevederde vriendjes daarop te vangen!
Wageningen, 20 Feb. 1912.
MAX.