meisjes, die zij heette te redden uit ‘christelijke liefde’, waren de ongelukkige slachtoffers aan wien zij hare jaloezie in het algemeen, op elkeen die een man had kunnen bekoren, koelde.
‘Ik ben zóó blij dat dat U mij kunt ontvangen’ - zei zij. ‘Ik heb de vrijheid genomen mevrouw te vragen mij bij U te laten doordringen, als voorspraak. Want Uw knecht zei maar onverbiddelijk dat U niet was te spreken, omdat U meneer Vermeulen bij U hadt. Toen heb ik gevraagd, of mevrouw mij dan zou kunnen ontvangen. En, daar die gelukkig thuis was, wilde ze wel zoo goed zijn het zelve bij U te gaan probeeren voor mij.’ - -
‘Enne?’ - - - informeerde Excellentie voorzichtig, nog steeds hopend dat het zaakje zou doodbloeden, en het om die reden maar gewenscht vindend, dat er zoo weinig vrouwen mogelijk in werden gemengd verder - -
‘Enne - heeft U alvast Uw hart bij mijn vrouw kunnen uitstorten?’ -
Freule de Wevere, in kuische verontwaardiging, sloeg de oogen ten hemel. -
‘Meneer Eduma de Witt’ - zei ze, als ware de twee mannen gehad hebbende bedaagde mevrouw Eduma een klein onschuldig meisje, vergeleken bij haar - ‘dit zijn - helaas - geen dingen voor kuische vrouwen-ooren, die waarover ik met U en meneer Vermeulen, in mijn qualiteit van Presidente van Ons Huis, heb te confereeren. Ik verzeker U’ - hier vouwde ze rechtvaardig-aanstellerig haar handen in haar schoot - ‘indien ik mij niet had gegeven, van jongsaf, aan deze zaak des Heeren, met kruisiging om Zijnentwille van alle vrouwelijke gepaste gevoelens, ik zou niet in staat zijn, - niet in staat zelfs om te vermoeden, dat verzeker ik U - wat de boosheid dezer wereld thans dwingt mij uit te spreken hardop’.
- Zij keek met een zekeren triomf naar Vermeulen en naar Eduma op, met in hare oogen de onuitgesproken vraag: ‘Wat zeggen jullie daar nu wel van? - Heb ik jullie nu niet lekker gulzig-nieuwsgierig gemaakt, ik, die toch maar 'n ongetrouwde vrouw ben, maar die van alle vuilste vuil 't naadje van de kous weet, gelukkig?’
De eerste, die vond dat het z'n tijd werd, - hij moest dien middag naar een diner met Hermance - zei, om ter zake te komen:
‘Ik geloof, freule, dat we U die pijnlijke operatie, van met zoo vele woorden spreken, misschien wel kunnen besparen. - Geldt het niet de on-dit's over dominee Wijk, waarover U ons komt raadplegen?’ -
't Was bepaald een gróóte tegenvaller voor de freule. Hoe had ze zich niet innerlijk erop verheugd, op 't groote nieuws waarmee ze de heeren zou komen overvallen. Haar vreugde daarover, dat ze iets zoo extra-interessants-vuils had te vertellen, had haar zelfs heengezet over haar woede, dat men haar aangebeden dominee 't durfde lastig maken. Want, natuurlijk, dat die was belasterd, en dat die ‘slechte schepsels’ alles logen, dat stond bij haar vast. Daaraan twijfelde zij, in haar haat jegens hare meerbevoorrechte sexegenooten, geen oogenblik.
‘Dus - - zóó-ver is het gekomen. - Dat de leugen óók al is doorgedrongen tot U, heeren’ - verzuchtte zij, in oprechte verontwaardiging. - ‘Nu vraag ik U, - is het niet godgeklaagd, dat een Dienaar des Heeren als onze lieve beste Broeder Wijk, wordt beklad in zijn eer en goeden naam, door zulke god- en eervergeten lichtekooien!’.
Vermeulen streek zich met de hand over z'n knevel, om niet te laten merken dat hij er om moest lachen. God, God, wat waren vrouwen toch altijd dom-gek-aanbidderig, als 't dominees gold, of dokters. Allemaal. Hoe ouder, hoe gekker!
Hard-op zei hij schijnheilig, om uit te visschen hoeveel de freule eigenlijk wist: - -
‘Iedereen onzer staat op zijn beurt bloot aan laster, lieve freule. Dat is een droeve waarheid. Wij christenen 't méést en 't éérst. Het schijnt dat ook dominee Wijk besproken wordt in den laatsten tijd op een voor hem hoogst compromitteerende wijze. Maar ik wist niet dat over het Huis - - óók - -’
‘Het is vreeselijk - meneer Vermeulen, -’ riep de freule, die wezenlijk boos was, en ontsteld, omdat het gold haar lieven dominee Wijk. ‘O, het is niet te zeggen hoe vreeselijk alles is. - - Die menschen stoken elkáár op - - zeggen allerlei leelijks over hem elkaar na. - - We hebben een jong meisje in huis gehad een tijd lang, - een heel slecht meisje, haar vader had haar aan ons toevertrouwd om op haar te passen, maar na een tijdje heeft hij haar teruggehaald. Omdat zij zei - - zij zei - - neen, 't is te vreeselijk - ik kan het niet zeggen - dat moet U niet van mijn vrouw-gevoel verwachten - dat is te erg - -’
- - Ze had er honderd gulden voor aan de armen gegeven, als ze op dat oogenblik had kunnen blozen. Maar haar tanig geel gezicht was, ook zelfs in haar jonge-meisjes-tijd voor blozen steeds te onfrisch geweest.
De oud-Excellentie zei, om haar te helpen, in haar quasi-verlegenheid:
‘We begrijpen U - freule - we begrijpen U - met halve woorden - - En toen - - vertelt U verder. - -’
‘En’ - krijschte de freule, want, nu ze boos was, werd haar stem krijschend-scherp. ‘Natuurlijk heb ik dien man op staanden voet z'n verloren schepsel van 'n slet-dochter in huis gestuurd, na dat laster-verhaal over onzen dierbaren Broeder Wijk. 't Was te