De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.
| |
II. Gij zult niet stelen.
| |
[pagina 507]
| |
Het door den heer N. gekozen voorbeeld van het reisgezelschap in Midden-Afrika, dat zich daar maar mir nichts dir nichts een stuk grond toeëigent ‘dat aan niemand toebehoort’(!) moet hem met zijn eigen christelijke overtuiging in 't gedrang brengen. Heeft de goeie God Afrika daar neergelegd voor den eersten den besten? En waar moeten dan de menschen blijven die, als alles eenmaal in beslag genomen is, op geen enkel stuk van de aarde meer recht hebben? De hr. Naaktgeboren legge mij dat eens uit. Zij zullen moeten werken voor de bezitters; deze hebben met hun privaat-bezit van grond (hèt voornaamste produktiemiddel!) de meest absolute overmacht, kunnen naar willekeur de arbeidsloonen regelen enz. enz. Een mooi ‘recht’! Is dit geen diefstal? En toch is onze maatschappij zóó ingericht. En het mooiste van het geval is, dat men den onterfden dan nog tracht wijs te maken dat zij nog iets ‘te verdedigen’ hebben tegen andere onterfden, n.l. een ‘vaderland’ - een vaderland waarin zij zelf naar willekeur bestolen worden onder bescherming van de wet. Leve het vaderland! Men tracht hen aan het verstand te brengen, dat de godsdienst nuttig en noodig is, omdat zij anders maar ontevreden worden en afgunstig op hen die hun 't erfdeel ontstalen. Leve de Godsdienst! Men prent hun in, dat de lieden die ertoe willen medewerken om hun 't erfdeel terug te geven, om geluk en ware vrede en tevredenheid op aarde te doen terugkeeren, dieven en moordenaars zijn die den eigendom willen vernietigen, en men hitst hen op die lieden met vuil te werpen en hen den rug toe te keeren. Dood aan de Socialisten! Maar als zij niet willen luisteren naar al deze fraaie praat en zoo waar hun erfdeel willen terug gaan nemen, zóó maar, zonder daarover vooraf behoorlijk te onderhandelen met de dievenGa naar voetnoot*), dan zenden de laatsten een leger op hen af om hun aantal te decimeeren; dan zien zij dat zij in hun eigen vaderland worden vermoord, omdat zij durven opkomen voor hun goed recht. Leve het militairisme! Mijnheer Naaktgeboren, ik vraag U in gemoede af: wáár is het zedelijk steunpunt in uzelf, wanneer gij U ertoe zet om het privaat-eigendom te verdedigen? Dat hebt gij niet! Erken het ruiterlijk. Gij hebt het niet. Steek uw hand in uw vest, mijnheer, wanneer gij straks alléén zijt. En denk dan eens na over mijn - misschien onbeleefde - vraag. De slotzin van de ged: lijkt mij óók het juiste woord. - maar niet op de juiste plaats. Want de hr. N. herinnere zich, dat hij, toen ik op mijn wijze streed voor een betere maatschappij, daar heel wat op af te dingen had en hij nog nooit ‘'t goede’ in mij erkend heeft. Maar dat verlang ik ook niet, want met zoo'n erkenning doet men niets En in de anarchie erkent niemand die tot de bezittende klasse behoort iets goeds. De anarchisten hebben alléén vrienden onder de armen. Ten besluite wil ik hier een schoon gedicht laten volgen van een der gezusters Loveling; Prof: Quack nam het over in ‘de Socialisten’ en schrijft er zeer waardeerend over: Het eigendom.
De koning spreekt: ‘Dat zijn mijn landen;
Ik ben de heer, ik draag de kroon;
Dat zijn mijn bergen en mijn stroomen,
Dat is het erfdeel van mijn zoon.’
De landheer zegt: ‘Deez’ velden waren
Ons eigendom van overoud
Mijn vader erfde van zijn moeder
Die weiden en dat donker woud.
Het knaapje toont de vogelkopjes,
Half weggedoken onder 't mos,
En zegt: ‘Dat nestje is 't mijne,
Ik heb 't gevonden in het bosch.’
Als moest de mensch alleenGa naar voetnoot*) bezitten
Om eigenaar en heer te zijn;
Als moest steeds de een aan de and'ren zeggen:
‘Dit is het uwe en dat het mijn!’
Aan wie behoort de sterrenhemel?
Aan wie behoort het ruim der zee?....
(Rosalie Loveling - uit Dl. III De Soc:)
Ja! aan wie behooren de sterren? Tot nu toe aan niemand. Maar wie weet! misschien worden we vandaag of morgen verrast met 'n uitvinding die ons in staat stelt de planeet Mars te bereiken. Aan wie behoort die dan? Het komt er dan maar op aan wie er 't eerste is. Men houde zich dus voorbereid, want straks gaat de wedloop beginnen. Maar gelukkig kunnen we thans nog zingen De lucht is vrij,
Het licht is vrij,
gaan we dan ook verder en zeggen we dat óók de aarde vrij moet worden. De lucht is vrij,
Het licht is vrij,
En dat het ook de aarde zij:
Dáár moeten wij naar streven!
JOH. G. SCHIPPÉKUS.
| |
III. Toeval of iets anders?Iets anders! Onder bovenstaand hoofd lanceert de Maasbode het bericht in ons land, dat het 11e regiment bersaglieri, dat in den veldslag van 23 October 1911 in Tripolis bijna geheel vernietigd werd, hetzelfde was, dat den 20sten September 1870 door de bres der Porta Pia in Rome binnendrong. Dat opschrift heeft het eigenaardige, dat er een vraag te beantwoorden blijft, waardoor de Maasbode, als een wijze hermesbode, ons zet aan het denken. De vraag ligt er en eischt antwoord. Sta mij toe even eene aftrekking te maken; n.l. 1911-1870=41. Hoeveel schavuiten uit het jaar 1870, die de Pora Pia binnendrongen, heeft de tijd overgelaten om ze in den jare 1911 om te brengen? Ik geloof niet vele, doch 't is maar een geloof. De veel geprezen rechtvaardigheid stoort zich | |
[pagina 508]
| |
niet aan het werk van den tijd en brengt den onschuldigen wapenbroeder van het jaar 1911 de ellende, die de makker van 1870 had verdiend! O, veelgeprezen Rechtvaardigheid, geverdiendet een rudolphiaansche terechtstelling! Of waren de soldaten van 1911 de kinderen van die van 1870? Dan wordt het anders! Dan is het vreeselijk rechtvaardig, immers dan is 't louter het aanvaarden van de erfenis, waarvoor den kinderen het recht van benifici van inventaris was onthouden. Ik herzeg, vreeselijk rechtvaardig!
Laat ik verder rekenen! De Italiaansche troepen kregen den zegen mede van de roomsche geestelijkheid en onder die troepen was ook het 11e regiment, dat mede uittrok om in verschrikkelijke heidensche landen de zegeningen te verspreiden van de beschaving van Italië, welke God in 1870 zich zoo voor dat 11e regiment had uitgesloofd, tegen wil, maar onder toelating van den God van het vaticaan. En de God van het vaticaan wordt in 1911 aangesmeekt mede te strijden met den God van Italië voor dat 11e regiment. Maasbode, hermesbode, was het niet redelijk te verwachten, dat de God van het vaticaan loerde op wraak? En laat de wraak zich verbidden? God der wrake, Eénoogige, die gezegd wordt te loeren op onschuldig bloed, zijt ge waarachtig zoo verdorven en gemeen als waarvoor ze je uitmaken, of zijt ge.... iets anders?
O, Vader, Heer van het Heelal, Kenbare Onkenbare, iets anders, iets anders! Maasbode, ik raad U stuur den God van Nederland eens zuidwestwaarts; heusch, die heeft de ketters zoo geweldig bijgestaan, waarom zou hij thans niet met romeinschen wolf medehuilen? En de God van Nederland is waarachtiglijk aan te bevelen, minstens even goed als van Houtens cacao, die de Beste is. D.A. VAN DE POEL. |
|