De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisseling.
| |
[pagina 474]
| |
van den man, waar de jongeling slechts kon en mocht geven zijn zoogenaamde kalverliefde. En hoevele meisjes zijn er, die in haar aanstaanden man dezelfde zuiverheid zullen eischen, welke zij geven moeten, en is iedere kus, welke zij gewisseld hebben met een man of jongeling, gelijk aan die welke broeder of vader geeft? Geschiedt dat beroeren der lippen zonder eenige zinnelijkheid; kan men daarbij spreken van zieleliefde, en is zoo'n kus niet het begin van het einde? Geloof mij vrij, ik kan best de zon in het water zien schijnen, maar men moet mij van boord blijven, met die eeuwige kuischheidskus van 't meisje en van de vrouw. Een aardige mop uit de Fliegende Blätter. Een moeder betrapt haar dochter bij 't in ontvangstnemen van een kus van een Luitenant. Verwijtend zegt zij, men laat zich alleen kussen door zijn aanstaanden man, en de dochter repliceert, maar ik kan ze toch niet allen trouwen. Het is een ui, maar de toestand wordt er scherp door geteekend. Men heeft mij verweten, dat ik dit onderwerp heb aangedurfd, maar is het vijgeblaadje in onze musea en winkelkasten niet veel onreiner dan wat er door verborgen wordt gehouden? Waarom zou ik dan niet eens waar mogen zijn, waar mijne tegenstanders misschien juist geheel onwaar zijn. Wellicht zijn zij dit ter goeder trouw, in het vuur der verontwaardiging, maar wie uwer geheel zonder eenige sexueele zonde is, zelfs in gedachte of droom,Ga naar voetnoot1) neme den steen op en steenige Ego tot doodens toe. Het boek van Forel is niet mijn evangelie, toch onderschrijf ik, waar hij zegt: ‘Men moet het huwelijk tegelijk als een middel voor een normale bevrediging van de geslachtsdrift en als ethische, sociale levensschool beschouwen, maar niet als een van beide alleen. Deeling van den arbeid, deeling van de plichten, volkomen gelijkheid van recht en gemeenzamen socialen arbeid zijn geschikt om den sexueelen band tusschen beide echtgenooten steeds vaster aan te halen. Door een verhoogd sociaal-menschelijk inzicht worden daarin de egoïstische gevoelens, vooral de ijverzucht, lichter overwonnen. Door het medewerken aan het geluk en ook in het bijzonder aan het sexueel geluk van anderen, zullen zulke gehuwden steeds meer de sexueele zwakheden van andere menschen leeren verontschuldigen en vergeven. Zij zullen niet meer hoogmoedig en verachtend op het meisje met het onechte kind, op de gescheiden vrouw, op het concubinaat.... van hun medemenschen neerzien’. Zou de vrouw minder behoefte aan liefde hebben dan de man? Er wordt altijd vanwege de vrouw beweerd, dat een man anders is aangelegd en gebouwd dan eene vrouw, maar even waar is toch ook dat eene vrouw geheel anders is gebouwd dan een man, en toch bij veel verschil toch ook, wat prikkeling betreft, overeenkomst met den man heeft. Dit is nu maar geen praatje, maar het omkeeren van den door de vrouw gestelden zin heeft een diepe beteekenis. Laat iedere vrouwelijke arts de vrouw op dat stuk van bouw maar eens inlichten, en al willen de meeste vrouwen nu onwaar zijn, toch kunnen zij niet ontkennen, dat er iets is in hun bouw, dat haar eveneens drijft tot zinnelijk begeeren. Of valt te ontkennen wat ik onlangs in de ‘Wetenschappelijke Bladen’ las, in een opstel over den bedienden-stand in de Parijsche modemagazijnen? ‘Het mag vreemd voorkomen, dat men bij vele afdeelingen van uitsluitend vrouwelijke artikelen (in Fransche Modemagazijnen) verkoopers inplaats van verkoopsters vindt. Tisseyre Anauké geeft daarover een zeer onkiesche verklaring en die, als zij juist is, zeker den fijnen handelsneus van de directeuren meer eer aandoet dan hun zedelijk gevoel. En het zou zeer goed mogelijk zijn dat dit niet enkel een boosaardig verzinsel ware, want de eerlijke Artand schrijft hierover, nuchter maar duidelijk; ‘...het aantal vrouwelijke bedienden bij den verkoop neemt eer af dan toe. Dit komt vooral daarvandaan dat men met blijkbaar oneerbare bedoeling de afdeelingen voor modes en vrouwelijke artikelen hoe langer hoe meer aan mannelijke bedienden begint toe te vertrouwen’. En wat te denken van een voorgenomen manverloting, waarvan 't bericht in de Nieuwe Courant uit het Handelsblad werd overgenomen, De zaak is te aardig om niet gereleveerd te worden. | |
De opofferende redacteur.Uit Oost-Europa - het is ditmaal weer niet Amerika, maar de stad Odessa, die ons het bericht brengt - bereikt ons de mededeeling van een nieuw journalistiek bedenksel, dat een plaatselijk blad heeft uitgedacht om zich te laten lezen. | |
[pagina 475]
| |
‘De heer Boris G., redacteur van de Koerier van Odessa, verklaart zich bereid, drie maanden na het verschijnen van deze mededeeling voor het altaar te geleiden een der vrouwelijke abonné's van dit blad. Noch rijkdom, noch armoede, leeftijd, nog gebrekkigheid zullen eenigen invloed uitoefenen op dit huwelijk. De winnende dame zal door het lot worden aangewezen zonder onderscheid van persoon. Bovendien verplicht de directie van den Koerier van Odessa zich, aan den heer Boris G. uit te betalen een maandelijksche uitkeering van 250 roebel, terwijl de bruid een huwelijksgeschenk zal ontvangen van 500 roebel.’ Laten we toch waar zijn, en niet de oogen sluiten voor wat we dagelijks om ons heen zien gebeuren. Verliefden op een wilde in den Dierentuin, verliefden op acteurs, verliefden op musici. Zijn dat nu allen mallooten of abnormalen? Als dat waar is ziet het er treurig met de vrouw uit, en krijg ik angst en zorg voor onze nakomelingschap. Waar de vrouw meent zich slechts in eene alles overheerschende ziele liefde te kunnen en te zullen geven ‘spookt een mengsel van huichelarij, mystiek, dwaze gebruiken, vooroordeel, mode, het aanbidden van overgeleverde zoogenaamde goede zeden, geldzucht en God weet wat al niet meer in de hoofden’, en verwart volkomen het in de vrouw, zoo goed als in den man, gelegde begrip van sexueel samenvoegen. Ik wensch de Dames(?) D. Zijlstra, te Sneek, M.C. Visser en Ch. HeymansGa naar voetnoot1) geluk, dat zij naar lichaam en ziel zoo kern-gezond zijn, en dat haar (hun) geest in alle opzichten het lichaam beheerscht. Nu, en in de toekomst, hoop ik dat zulks blijven zal, en ook dat zij, zoo zij waar en oprecht in hun schrijven zijn geweest, nooit één letter van het door haar geschreveve zullen behoeven terug te nemen. Hebben zij mij bekeerd? O, Heere neen, want waar eindigt de normale vrouw, en begint de sexueel-ziekelijk aangelegde? Het toegeven aan zijn lusten in onbeperkten zin, (Visser) heb ik niet bepleit. Ik sprak van 't geven van een beetje liefde, en daar de liefde de lusten doet ontvlammen, heb ik mij zelven geen verwijten te doen, want ik liet de liefde aan de lust voorafgaan, en sprak daarbij nog wel van innige sympathie en bovendien nog van kuischheidszin (bl. 20).
(Slot volgt.) |
|