mama en Grootpapa Eduma de Witt. - ‘M'n keukenmeid is al wat ouder, en die gaat de meisjes daarom altijd vóór 's ochtends, in 't samen bidden en bijbel-lezen. U begrijpt, m'n man moet naar 't kantoor 's ochtends, dan gaat het zoo moeilijk ze te laten binnenkomen, en doen wij beiden dus 't maar onder ons.’
De waarheid was, dat noch zij, noch haar Paul, ooit een bijbel ingekeken hadden in de week, alleen Zondags deden ze het, als ze, stichtelijk-vroom, bij een of anderen modepredikant in de kerk zaten, om zich daardoor behoorlijk te afficheeren als godzalige medeleden van het godvruchtig Eduma de Wittgeslacht.
Maar aan dominee Wijk kon 't zieleheil van Joosje en van haar Paul, bitter-weinig schelen. Recht op z'n doel afgaande, vroeg hij nu:
‘Wanneer mag ik haar dan eens bij U sturen, om zich aan U voor te stellen? - Morgenochtend - vindt U dat goed?’
‘Ja - zeker’ - stemde Joosje toe, in haar hart heelemaal al besloten die protegée van dominee Wijk, van wie je dus zeker kon zijn dat ze uit een fatsoenlijk gezin was, te huren. Toen echter, zich herinnerend dat het misschien onbeholpen en kinderachtig stond zoo dadelijk toe te happen, en dat je toch diende te ‘informeeren,’ vroeg ze gewichtig:
‘En dus heeft ze nooit nog gediend. - Dus kan ik nergens van haar informaties inwinnen, dan bij U?’
- - ‘Neen, dat niet; - - ze komt nog zoo pas kijken. - Als er niet alweer 'n zusje op haar volgde, die nu ook weer van school komt, dan zou haar moeder haar, geloof ik, nog wel wat thuis houden. Maar, weet U wat ik daar juist bedenk, U kunt misschien eens navragen naar haar zuster, bij mevrouw Eduma de Witt - de Grevere, Uw nichtje, geloof ik. Want bij die mevrouw dient 'n zuster van haar, de oudste, Bettie, óók 'n cathechesantje van me’
Dominee Wijk sprak altijd eenigzins moeilijk-verlegen. Z'n dames-adoreersters vonden dat 'n charme te méér van 'm, dat ze met z'n creoolschen afkomst in verband brachten. 't Was alsof hij-zelf zich geneerde voor al de goedheden, die hij blijkbaar rechts en links in stilte uitstortte over zijn arme gemeenteleden, alsof het hem moeite kostte hunne namen zoo openlijk te noemen. Hij liep zoo nooit te koop met zijn weldaden, hij deed het zoo-ècht om de goede zaak alleen, - als zieleherder.
Nu ook was hij, al sprekend, reeds opgestaan, boog diep tot afscheid: -
‘Mag ik U wèl bedanken mevrouw - voor Uw welwillende ontvangst.’
Joosje kleurde van plezier dat ze zoo'n genadigen rol speelde; net als grootmama voelde ze zich nu. Ze stak neerbuigend haar hand uit, en zei, gemaakt lief, op'n beschermend toontje:
‘O, 't genoegen is aan mij geweest - Dominee. - En, wat Uw protegéetje betreft, ik denk stellig wel dat het in orde komt. M'n nichtje Eduma de Witt is heel tevreden met haar kamenier, dat weet ik - 't is ook een ècht beschaafd meisje op 't oog, vind ik - dus, als die Marietje haar zuster is’ - -
‘'t Is 't zelfde slag van meisje - ze zijn 't zelfde soort persoontjes’ - verzekerde dominee Wijk nog, - ‘Marietje is alleen maar jonger en kinderlijker natuurlijk’ - -
‘O pardon’.
Want hij liep bijna aan tegen freule van Hechtern, die juist werd binnengelaten door de meid. - Joosje stelde nog voor, in de gauwigheid:
‘Freule van Hechtern - dominee Wijk.’ - Maar de dominee was blij de deur uit te kunnen schuiven, en Ida van Hechtern, - Ietje bij hare intiemen - zooals Joosje er eene was, - keek hem met 'n geringschattend airtje na:
‘Ik vind dominees eigenlijk 'n verouderde instelling’ - zei ze pedant. - -
Joosje ging rechtop zitten van schrik, met 'n vaag besef dat zulke nieuwerwetsche gezegden ongepaste schokjes toebrachten aan 't hechte gebouw van eigen voordeel, door quasi-vroomheid, opgetrokken door haar geslacht en haar côterie van christelijk-Haagsche orthodoxie.
- - ‘Ik weet niet wat je bedoelt’ - zei ze heel strak, te dom om 'n dispuut te durven beginnen over wàt-ook, maar met 'n instinctmatig gevoel, van dat het haar Edumabelang was in èlk geval orthodoxe dominees te verdedigen tegen wien of wat ook.
‘Ik bedoel’ - zei Ida van Hechtern, met verzaligde oogen, ‘dat we vrij moeten zijn, - vrij; dat we God moeten dienen, niet maar omdat het dogma van 't een of ander kerkgenootschap dat zoo wil, maar omdat onze eigen innerlijke stem ons dat zegt, dat Godsdienst 't reinste, 't hoogste, 't zuiverste is wat er bestáát.’ - -
Ze had de haar ingeprente les zoo vlot opgedreund, dat Joosje er heelemaal van beduusd werd. 't Leek véél - dacht ze - op de preeken die ze Zondags hoorde, en waarnaar ze niet luisterde, maar 't was toch niet héélemaal 't zelfde, - dat merkte ze wel. - Daarom zei ze vaag:
‘Van wien heb je dat allemaal geleerd in eens? - Jij bent toch ook orthodox-aangenomen, net als ik?’
- ‘Ik heb ook niets tegen orthodoxen, of tegen wat voor kerkgenootschap ook’ - ver-