De Hollandsche Lelie. Jaargang 25(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Oud-Jaar. Als grijsaard, moede, wank'lend, mat, Alléén en eenzaam, schrijdt hij stille voort, Zijn last is licht - hij gaf ál wat hij had Aan strijd en smart - of wat de ziel bekoort. De klok slaat elf - nog één uur moet hij gaan, Dán zal zijn naam bij die der broed'ren staan. - En - henengaand - hoort hij een weemoedsroep Van hèn, wien bange smart en dood Zijn hand, naar Hooger Wil Den lijdens-beker bood. - En 's levens kruis Door zijnen komst gebracht - drukt zwaar - Nóg is het niet verzacht door tijd en werk, Ach! nieuw en ònbesmet is meen'ge zerk Op stillen dooden-hof... Droef ziet hij om Nog éénmaal naar het leed - dàn - stil en stom Gaat hij zijns weegs... het einde is nabij. - Nú dringt een jubel-roepen tot hem door Van hèn, die 't lot tot blijheid uitverkoor, En aan den vriend, die henengaat voor goed Nog brengen, saâm-vereend, een afscheidsgroet. Een vage glans verheldert nu zijn blik Bij 't zien dier vreugd - maar, - ‘'t heden ik en morgen gij’... het streeft ook eenmaal hen ter zij... En peinzend over komen - over gaan, Van ál wat leeft... begint de klok te slaan Twaalf doffe slagen in den winternacht... Stil zinkt hij weg... zijn taak is nú volbracht. ANNIE NAUTA. Vorige Volgende