| |
Boekbeschouwing.
Le second Empire.
Mémoires du Dr. Thomas W. Evans. (1910).
.... Cap-Martin, in mijn oogen het liefelijkste plekje van gehéél de Fransche Riviera, heeft nog een geheimzinnige bekoring te méér voor mij, om het lot van twee Keizerinnen, die beide menigen voetstap daar, in die bekoorlijke natuur, hebben staan. De eene is de beklagenswaardige Keizerin Elisabeth van Oostenrijk, aan wier nagedachtenis men op Cap-Martin, in de gronden-zelf van het Cap-hôtel, waar zij zoo dikwijls toefde, een monument heeft opgericht, dat den wandelaar - te midden van al het zoo bij uitstek wereldsch gedoe, van auto's en van de Cap-hôtel-tea-room, dat Cap-Martin maakt tot een der meest mondaine puntjes van den aardbol - doet verpoozen inééns, om te komen tot geheel andere gedachten, gedachten aan het zoo snel voorbijvliegen van wereldsche grootheid, aan het vergankelijke van àl wat van deze aarde is. Hoe dikwijls heb ik, gezeten op de bank, die neven het monument tot rusten uitlokt, gestaard naar die blauwe zee, aan wier strand de beklagenswaardige Keizerin zoo menigmaal rust zocht voor haar, om den tragischen dood van haar zoon, altijd in opstand zijnd gemoed. Door de Eucalijptusboomen heen ziet gij de kust van Menton, die van Ventimiglia verderop, zich schilderachtig afteekenen, een aanblik van vrede en van bijna bovenaardsche schoonheid, die te weemoediger stemt, wanneer gij denkt aan de vorstin, welke van dat alles slechts kwam genieten als 'n vèr van alle politiek zich houdende gewone vrouw, en die nochtans zóó verraderlijk vallen moest als onschuldig offer van heethoofdige drijverij, welke geen onderscheid meer maakt tusschen personen, alleen let op den door hen bij toeval vertegenwoordigden rang.
En ginds, verscholen in het groen, de villa van die andere, nog duizendmaal méér te
| |
| |
beklagen Keizerin, die nog stééds vóórtleeft, als 'n herinnering aan verleden grootheid, en dáárom beklagenswaardiger is nog dan hare ter ruste gegane lotgenoote in lijden: de villa Cyrnos, van de ex-Keizerin der Franschen, van die Spaansche avonturierster, mag men bijna zeggen, die geworden is tot een der meest benijde en meest gevierde vorstinnen van Europa eenmaal, de vriendin van de trotsche Victoria van Engeland, wier, eerst wegens de twijfelachtige afkomst van de avonturierster, hoogmoedigafkeerig gemoed werd ontdooid door dier zeldzame lieftalligheid en innemendheid; die dan van diezelfde vriendin en gelijke in rang, eens, weinige jaren later de gastvrijheid moest aannemen als een aalmoes, erger nog, gedoemd werd man en zoon vóór haar te zien sterven, te zien uitsterven daarmee diezelfde dynastie, waaraan zij hare plotselinge grootheid dankte, en die niets meer is heden ten dage dan een veelbesproken, veelbeklad, door het tegenwoordig Frankrijk bijna zonder onderscheid veroordeeld en geminacht stuk historie.
Keizerin Eugenie, en Koningin Marie Antoinette, de twee vorstinnen, die men eigenlijk in wezenlijkheid niets anders ten laste kan leggen, dan dat zij genoten hebben, op 'n misschien ietwat lichtzinnige wijze, van hare buitengewone voorrechten van schoonheid, jeugd, bevalligheid en hoogen rang, maar die tegelijk beiden trachtten haar volk vóór te gaan in deugden van liefdadigheid en van vrouwelijke lieftalligheid, voor haar, die evenzeer beiden in den tegenspoed zich toonden heldhaftige, nobele, haar hoogen rang éér-aandoende karakters, heb ik den innigen eerbied, welke onverdiend lijden afdwingt dat edel wordt gedragen. Neen, ik ben geen vorsten-bewonderaarster! Ik voel, eerlijk gezegd, integendeel veel meer voor een republiek, omdat m.i. het monarchale idee zich heeft overleefd, van het oogenblik af, waarop men het ‘bij Gods-genade regeeren’ heeft afgeschaft als een onzinnige aanmatiging. Een monarch, die niets anders is dan een volgens de grondwet quasi-regeerende, door verantwoordelijke ministers op de vingers getikte soort van praal-pop, heeft in mijn oogen veel minder reden van bestaan, dan een door het volk zelf-gekozen, en telkenmale weer aftredende president, opperhoofd van het staatsbestuur, zonder méér. Maar, wat ik voel voor het lot van Keizerin Eugenie, wanneer ik sta, in gedachten verdiept, aan het hek harer villa ‘Cyrnos’, en mij afmaal wat er moet omgaan in het hart dezer ééns zoo aangebeden, daarna zoo verguìsde vrouw, het is dat zuivere, innige méégevoel, dat m.i. wordt afgedwongen door den aanblik van elken onverdienden smaad, waaraan zij zijn blootgesteld, die vielen door de schuld van anderen, die anderer schuld boeten moeten, en die in hun val worden achterna getrapt door àl degenen, die op hen jaloersch waren in de dagen hunner voorspoed, erger nog, óók zelfs door velen, die, in
die voorspoeddagen voor hen kruipend en buigend, de grootste weldaden toen van hen aannamen.
Dat is het lot geweest van Keizerin Eugenie van Frankrijk! Het boek van dr. Thomas W. Evans, den tandarts, aan wien zij hare redding uit Parijs dankt, weerspreekt op de meest zakelijke wijze de véle valsche aantijgingen en beschuldigingen, waaraan zij, nà hare verjaging, heeft blootgestaan, en nog blootstaat. Ik denk hier o.a. aan de met geen enkel bewijs gestaafde insinuaties van een Pierre Lalo, trouwens maar een uit velen, die, zooals madame Carette, de ex-voorlezeres der Keizerin, terecht opmerkt, zonder in den tijd van het 2de Keizerrijk te hebben geleefd, er zich nochtans een even partijdig als oppervlakkig oordeel over aanmatigen. De in het begin, ná den oorlog van zeventig, zoo kwistig verspreide leugen, hoe eigenlijk Keizerin Eugenie dien oorlog heeft gewild, om daardoor de wankelende dynastie te bevestigen, zij is, dank zij de indiscreties van Bismarck, na zijn eigen val, reeds voldoende den kop ingedrukt door diens openbaarmaking van het bekende ‘vervalschte telegram van Ems.’ Dr. Thomas W. Evans behoeft daarom ook slechts met weinige woorden op die geschiedenis terug te komen. Toch, in verband met de waardige rol, die wij, zoowel Napoleon III als Eugenie in dien geheel tégen hun wil begonnen oorlog zien spelen, treft het dubbel weerzinwekkend, als hij de eigen woorden van den ‘grooten’ Duitschen staatsman nog eens aanhaalt:
Toen de depêche (de ware, die door Koning Wilhelm I was afgezonden, en die het handhaven van den vrede mogelijk maakte) aankwam, waren mijne gasten (Bismarck dineerde op dat oogenblik met von Moltke en von Roon), zoo teleurgesteld dat zij niet meer konden eten of drinken.... Men kon nu voorzien, dat de vrede zou gehandhaafd blijven!... Ten slotte zeide ik (Bismarck): Men behoeft de depêche immers slechts een beetje te wijzigen, er wat uit te laten, er den toon van veranderen.... Zie zoo, zeide von
| |
| |
Moltke (na de overlezing van de aldus vervalschte depêche) nu klinkt het als een uitdaging. Want, ziet gij, (zeide Bismarck): het is bepaald noodzakelijk dat wij de aangevallenen schijnen. En, door de woordenkeuze waarin het telegram nú is vervat, zal het ginds in Parijs de uitwerking hebben op den Franschen stier van een roode lap.’
Ware het niet dat de twist, in later jaren uitgebroken tusschen den tegenwoordigen Keizer en Bismarck, dezen laatsten alle discretie uit het oog had doen verliezen, zoodat hij zich, in zijn verbittering, liet verleiden zichzelf te schande te gaan maken door een geheim te verraden, dat het driemanschap: von Bismarck, von Moltke, von Roon, tot eeuwige verachtingstrekt, - op de ongelukkige Keizerin Eugenie zou, in alle toekomst-dagen, die onverdiende beschuldiging, dat zij den oorlog heeft gemáákt, zijn blijven rusten. Zoo ziet men hoe weinig er te oordeelen valt in den grond naar de zóógenaamde ‘gegevens’ der historie! Gelijk dr. Evans terecht opmerkt, wie zal het der Keizerin kwalijk nemen kunnen dat zij, toen eenmaal de oorlog was uitgebroken, en terwijl àl de legercommandanten, zoowel als geheel Frankrijk, met het gróótste vertrouwen geloofden in de gemakkelijkste zegepraal, harerzijds dit optimisme deelde en zich, met hare zoo hartstochtelijke en enthousiaste natuur, liet medesleepen tot een vast geloof in den goeden afloop - een geloof dat, jammer genoeg, is bedrogen! Overigens, alweder met vele bewijsstukken, die het mij te vèr zou voeren op deze plaats aan te halen, toont dr. Evans aan, hoe noch zij, noch Napoleon III, zich illusies maakten over den wáren toestand van het leger, hoe beiden hebben aangedrongen, uit alle macht, op een hervorming en verbetering ervan bijtijds, hoe met name Keizerin Eugenie uitdrukkelijk heeft gewezen op de tijdens den oorlog met Italië reeds begane fouten in dit opzicht, en uit alle macht ertegen heeft geprotesteerd, dat men opnieuw in diezelfde fouten zou vervallen. Dezelfde mannen echter, dezelfde afgevaardigden en dezelfde ministers, die later, na den oorlog, het hardst hebben geschreeuwd over die geheel onvoldoende legertoestanden, waaronder de oorlog roekeloos werd begonnen, hebben vóóraf
hardnekkig geweigerd ook maar één der door Napoleon en Eugenie met nadruk gewenschte hervormingen toe te staan. Bezuinigen was hun onverbiddelijke eisch. Later, toen het ongeluk was geschied, toen hun gevallene exsouvereinen machteloos in Engeland zaten, toen gaven zij dezen de schuld van wat zij zelven indertijd hebben gewild. Alweder, zóó is de geschiedenis, achter de schermen gezien! Dr. Evans deelt daaromtrent vele onomstootelijke bewijzen mede, evenals van het m.i. niet te weerspreken laffe verraad van Trochu, die, in deze dagen van troebel en ellende, wel de méést twijfelachtige rol heeft gespeeld, dunkt mij, welke men zich kàn voorstellen; een rol waarbij alleen de begeerte zelf de eerste plaats in te nemen, geenszins die om Frankrijk, noch om zijn souvereine - een weerlooze vrouw op dat oogenblik - bij te staan, in het spel is geweest.
Echter, wel het meest belangrijke uit het boek van dr. Evans -, dat ik den liefhebbers van mémoires met nadruk ter lezing aanraad - is zonder twijfel dat gedeelte, waarin hij Eugenie's komst ten zijnent, en zijn vlucht met haar, den volgenden dag, beschrijft. Welk drama, opgevoerd op het tooneel, waarover de menschen gaan zitten huilen met veel aandoening, welk romantisch verhaal ook van droevige lotgevallen, kan halen bij déze werkelijkheid van dat geheel onvoorbereide vertrek uit de Tuilerieën, wáárdig, in al zijn verschrikkelijkheid, van ernst, omdat de keizerin slechts bezweek voor den aandrang harer persoonlijke vrienden, den prins van Metternich en den Italiaanschen gezant de Nigra; die tocht daarop door Parijs in een fiacre; dat niet thuis vinden van den vriend, bij wien zij eerst hulp zocht; die tocht ten tweeden male dan door de haar zoo vijandelijkgezinde hoofdstad, welke, voor betrekkelijk weinige jaren, haar juichend als Keizerin had gehuldigd; dan die veilige haven eindelijk bij den trouwen vriend van vroeger dagen, voor wien geen moeite te veel, geen gevaar te groot is om haar te redden, die haar den ganschen nacht bergt onder zijn dak, die haar, op gevaar af telkens herkend te worden, met verschillende rijtuigen, eigene en postwagens, door gansch Frankrijk heenvoert tot aan Deauville, die haar, niet zonder de grootste overredingskracht zijnerzijds, een plaats bezorgt aan boord van Sir Burgoyne's jacht, en aan wiens zijde zij, de weinige-weken-geleden zoo gevierde en zoo gehuldigde souvereine, dezelfde onvergelijkelijke lieftalligheid, dezelfde onnavolgbare gratie bewaart, die haar als Keizerin alle harten deed winnen, en die in dit sobere verhaal van den Engelschen tandarts te méér treft door de met élk onopgesmukt woord zich accentueerende wáárheid van wat hij beschrijft. Het dient gezegd - al handelen deze mémoires over Keizerin Eugenie en niet over dr. Thomas Evans, -
zij zijn op zich zelf reeds een plezier te lezen, om de absoluut-zich-zelf-op
| |
| |
den achtergrond-houdende wijze, waarmede deze wezenlijk nobele figuur, uit dagen van zóóveel verraad, dit alles verhaalt, als gold zijn eigen houding en gedrag erin de gewóónste zaak ter wereld, als ware het een van zelf sprekend iets, dat hij zijn positie, zijn huis in den steek liet, ja zijn leven in de waagschaal stelde, om de bij hem hulp zoekende vrouwen, Eugenie en madame Lebreton, te redden tot èlken prijs. Menigeen - een Franschman, die altijd zichzelf zoo gráág op den voorgrond plaatst, stellig - zou van dit gedeelte der mémoires hebben gebruik gemaakt, om zijn eigen onmisbaarheid, hoogheid van ziel, en groote handigheid om de zaak tot een goed einde te brengen, in een helder daglicht te stellen. Dr. Evans echter deelt de gebeurtenissen zoo gewoonweg mee, wat hem zelf betreft, als ware iedereen in die dagen der gevallene trouw gebleven, inplaats van het tegendeel.
De geheele beschrijving dezer vlucht herinnert aan die van Marie Antoinette; alleen, de voorzorgen waren door den kalmen Amerikaan beter genomen dan toen; meer nog misschien, het geluk heeft de eene gediend en de andere onder den valbijl gebracht. Het geluk, of de wil Gods, het blinde noodlot, of de in elkaar grijpende omstandigheden, door een hand achter de schermen bestuurd, - wie zal het zeggen.
Wanneer men nagaat hoe óók Bismarck, de eigenlijke bewerker van Napoleon's en Eugenie's ongeluk, zijnerzijds ten slotte heeft geboet, heeft leeren kennen de bitterheid der wisselingen van het lot, men zou er bijkans toe komen te gelooven in een rechtvaardigheid, die ook soms op aarde reeds den waren schuldige hun loon thuis brengt.
Aan den anderen kant echter, wie voelt niet de onrechtvaardigheid van het lot dier twee jonge Napoleons, die, ieder op hunne wijze, boeten moesten voor wat niet zij helpen konden: de een veroordeeld tot de vergulde gevangenschap van Weenen, en den vroegtijdigen dood, de ander tot dat nog veel vreeselijker einde van op de afschuwelijkste wijze afgemaakt te worden door Zoeloe's, - dienend in vreemden dienst, niet eens voor zijn eigen zaak! En daarenboven misschien - wie zal den sluier van dit historie-geheim opheffen - afgemaakt als het ware opzettelijk, omdat de Engelschen hem opzettelijk in den steek lieten, daar zijn verdwijnen meebracht voor Engeland een oplossing van politieke moeilijkheden, daar hij optrad als pretendent!
Mémoires óók geven slechts een stukje licht, niet méér dan tipjes van de gordijn lichten zij op, toch zijn zij mij zooveel liever - omdat zij geschreven zijn door tijdgenooten, die achter de schermen zien konden, - dan de officiëele historie, vrucht van schoolwijsheid en schoolgeleerdheid, geënt op partijdigheid en vooroordeel en, heel dikwijls, op onverstand en onwetendheid bovendien.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|