De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Ik kan er niets aan doen’is zoo spoedig gezegd en dan is men van de zaak af, maar zeer dikwijls is deze uitspraak met de waarheid in strijd, zooals o.a. bij den politie-agent, die opmerkzaam gemaakt werd op het op kwellende wijze vervoer van duiven (zie Hollandsche Lelie No. 20). Bedoelde agent was niet op de hoogte van zijne roeping, want, volgens art. 455 van het Wetboek van Strafrecht, had hij tegen den vervoerder proces-verbaal moeten opmaken. | |
[pagina 407]
| |
Onwetendheid doet in den regel veel kwaad, evenals niet doordenken over de gevolgen eener handeling. Zoo denkt de eigenaar van paarden er dikwijls niet aan, dat hij, door het gebruik van een opzetteugel, zijn paarden niet alleen martelt, maar dat door de gedwongen houding het strottenhoofd en de luchtpijp onnatuurlijk verbogen worden en de bloedvaten hier en daar samengedrukt. Gebrek aan lucht, hoofdpijn en pijnen in de hals- en nekspieren, in de hoeken van de mond en kinnebak, moeten het gevolg zijn en dat alleen, om de paarden een zoogenaamd kranig figuur te doen maken. Zoo zijn ook de oogkleppen voor de paarden een kwelling. Het paard ziet gaarne naar beide kanten uit en zal dan niet zoo schrikachtig zijn, want het kan zien, wat er gebeurt, maar, wanneer de kleppen hem verplichten alleen rechtuit, dus scheel te zien, (want zijn oogen staan ter zijde en niet vóór in 't hoofd) is hij reeds daardoor spoedig tot schrikken geneigd. Een van de nadeelen der oogkleppen is ook, dat stof en zand, dat anders het oog zou voorbij gaan nu in het oog gejaagd wordt en blindheid veroorzaakt. Voor het afschaffen der oogkleppen hield o.a. de heer Vorstius, voorzitter van de Sophia-Vereeniging te Amsterdam, op het congres te Kopenhagen een krachtig pleidooi. In Berlijn, Dusseldorf, Koningsbergen, Hamburg en Rusland zijn de oogkleppen verboden. Te Berlijn werd op de klacht, dat gemis der oogkleppen het schrikken der paarden zou bevorderen, de gelegenheid opengesteld de paarden te doen keuren, ten einde, zoo noodig, vrijstelling van bedoeld verbod te erlangen. Eigenaardig is het feit, dat niemand verscheen om van deze gelegenheid gebruik te maken. Waarom deze beide misbruiken niet reeds lang zijn afgeschaft? wel alleen door gewoonte en mode. Huurkoetsiers en dergelijken gebruiken de oogkleppen, omdat hun ouders dit deden en geven, wanneer zij op het schadelijke ervan gewezen worden ten antwoord: ‘de heeren doen het ook en anders staat het raar. Gelukkig is er eenige verbetering merkbaar; aan de heeren eigenaars de aangename taak door voorgaan tot volgen te brengen, zij kunnen zich niet verontschuldigen met te zeggen: ‘Ik kan er niets aan doen.’ D.R. HINSE, Bestuurslid van de Afdeeling Gooi- en Eemland van de Nederl. Vereeniging tot bescherming van dieren. Ingevolge van onderstaand schrijven, volgt hieronder het door den heer Göbel bedoelde artikel. Zeer geachte Freule. | |
Het proces Schooleman.De Hooge Raad heeft op 20 November 1911 verworpen de cassatie tegen het veroordeelend arrest van het Hof te Amsterdam, waarbij R.C. Schooleman werd veroordeeld wegens het magnetiseeren van zieken ter genezing als bedrijf verricht. De Hooge Raad overwoog volgens de dagbladen: 1o. dat de bevoegdheid om de geneeskunst uit te oefenen, in de wet van 1865 verleend, zich uitstrekt tot de geneeskunst in haar geheel, onverschillig welke methoden daarbij worden gebezigd, en 2o. dat onder geneeskundigen bijstand valt te verstaan: iedere handeling verricht met de voorgewende of werkelijke strekking om genezende werking op den zieken mensch uit te oefenen. De eerste overweging kan, dunkt mij, moeilijk betwist worden, de wet straft inderdaad iederen geneeskundigen raad of bijstand, als bedrijf uitgeoefend door een onbevoegde, maar vloeit daaruit voor het magnetiseeren voort, dat deze handeling is een methode van geneeskunst? En de overweging daaromtrent, de overweging sub 2o, die volkomen gelijk is aan de vroegere overwegingen van den Hoogen Raad, is m.i. aan grooten twijfel onderhevig, want daarinGa naar voetnoot1) wordt aan ‘geneeskundig’ de beteekenis gegeven van alles: wat strekt tot genezing, en dat is eene passepartout, die moeilijk in het woord geneeskunde of geneeskunst kan gevonden worden. Het kwam in het arrest aan op de uitlegging van dat woord en ook nu schijnt die uitlegging, behalve door de bedoelde overweging, niet te zijn gegeven. De regeering, die de wet voorstelde, gaf officieel die uitlegging wel en daar die officieele uitlegging in de memorie van toelichting niet is weersproken tijdens de behandeling | |
[pagina 408]
| |
van de wet of zelfs, meen ik, in de litteratuur daarna, komt mij nog steeds die uitlegging de meest gezaghebbende voor, te meer daar zij, dunkt mij, overeenkomt met de taalkundige beteekenis van het woord geneeskunst of geneeskundeGa naar voetnoot1) en met de strekking van de wet, waarover nader. Die uitlegging is, dat geneeskunst is: de toepassing van de medische wetenschap en de technische vaardigheid van den medicus (men zie de zinsnede in het Toekomstig Leven van 1 November l.l. in het stuk geteekend O.v.H.) en waar blijven nu in de uitlegging, door den Hoogen Raad aan ‘geneeskundigen bijstand’ gegeven, de wetenschap en de techniek? Zij is er uit verdwenen en daarom had men mogen verwachten, dat aan het arrest niet ontbrak eene overweging, waarom afgeweken werd van de officieele wetsuitlegging, bij het indienen van de wet door de Regeering gegeven. Ware door den Hoogen Raad niet zulk eene ruime strekking aan de beteekenis van het woord ‘geneeskundig’Ga naar voetnoot2) gegeven dat er ‘de wetenschap en de techniek’ uitgeschakeld werden, dan had zich de vraag voorgedaan, valt het magnetiseeren onder de toepassing van wetenschap of techniek? En dan had die vraag moeten beslist zijn. Ik meen, dat die vraag ontkennend moest beantwoord worden en verwijs daartoe naar mijn onlangs verschenen brochure, waarin ik tracht aan te toonen, dat magnetiseeren is: het overdragen van fluïdieke trillingen en zelfs van fluïdieke zelfstandigheden van den magnetiseur op den zieke. Daaruit volgt, dat het magnetiseeren is eene overdracht van kracht, hetzij in den vorm van trillingen, hetzij in dien van zelfstandigheden van min of meer materieelen aard van fluïde, hetzij in den vorm van beiden. Dat kan onmogelijk genoemd worden, wetenschap en evenmin, een kunstbewerking of technische handeling, waarin de bewerker zijne wetenschap in werking doet treden; in het bijzonder kan het dit laatste ook niet zijn, omdat het magnetiseeren moet geschieden door een mensch en niet kan geschieden door een machine of werktuig, waarover de medicus de beschikking heeft. Een ieder die ervaring van magnetiseeren heeft, weet, dat de beste magnetische behandeling niet geschiedt naar wetenschappelijk vast te stellen regelen, omdat de ziekte-gevallen, zelfs van dezelfde ziekte, van zoo verschillenden aard zijn, en omdat de leiding van die behandeling moet geschieden door den magnetiseur langs psychischen weg. De magnetische behandeling onder wetenschappelijke regelen te brengen is dus niet mogelijk. Wel kan men voorschriften trachten te geven, hoe te beginnen, maar de behandeling wordt ontelbare malen gewijzigd en juist dat is voor een groot deel het gunstige resultaat veroorzakende. De medicus kan dus niet - gesteld hij ware op de hoogte van de theorie, en gesteld hij was daartoe geneigd - door middel van den magnetiseur als zijn werktuig doen magnetiseeren, maar de magnetiseur moet magnetiseeren zooals hij psychisch voelt. Een goed magnetiseur is nog veel zeldzamer dan een goed medicus, want sterke uitstraling en psychische aanleg gaan bij slechts weinige menschen gepaard. De strekking van de wet is nu, geloof ik, niet geweest om te zeggen: de methode, waarnaar men genezen zal worden, moeten goedgekeurd worden door de geneesheeren; men heeft bij de wet niet willen belemmeren de vrije keuze van den zieke, dat ware het monopolie veranderen in tyrannie. De wetgever heeft niet gezegd, als gij kracht wilt ontvangen, moet gij die bij den medicus halen, want hij moet geacht worden die te bezitten, omdat hij gestudeerd heeft. Men heeft den medicus een monopolie gegeven, omdat hij wetenschap en technische kennis had, maar men heeft het terrein van het monopolie niet willen verbreeden door wetenschap en technische kennis uit te schakelen, als elementen in het uitoefenen van de geneeskunst. Het komt mij voor, dat noch de advocaat, die zich beriep op het feit, dat het magnetiseeren niet genoemd is onder de vakken, waarin de medicus wordt onderwezen, noch de Hooge Raad, die niet trad in het onderzoek naar de vraag van het al of niet toepassen van wetenschap of technische kennis bij het magnetiseeren, de zaak hebben beoordeeld, zooals de aard van het magnetiseeren en de wetsbepaling vereischten. Maar dat is mijne subjectieve meening en deze beteekent niets. Er is nu en niet voor het eerst door het hoogste rechtscollege in Nederland beslist, | |
[pagina 409]
| |
dat de Nederlandsche wetgever in de geldende wet van 1865 heeft beslist, dat òf de Nederlandsche burger verstoken moet zijn van, als hij dit wenscht, te kiezen dat hij door het magnetiseeren van een magnetiseur zijn organisme wil versterken, alzoo van te kiezen het geneesmiddel, dat hij wenscht te nemen; óf dat men aan den man van de wetenschap moet vragen kracht te verschaffen, die hij niet heeft en die niet op zijn wetenschappelijken weg ligt te verschaffen. Allen, die liefhebben de geneesmethode van het magnetiseerenGa naar voetnoot1), die daarin baat vonden voor zich zelf, voor familieleden, voor vrienden, voor bekenden, voor zieken in het algemeen, zijn verplicht, als zij nog genoeg psychische kracht hebben om op te komen, voor hetgeen hun lief is, zulks te doen. Allen die, al zien zij in het magnetiseeren niet de methoden, die zij zouden kiezen, liefhebben de vrijheid van iederen Nederlandschen burger om de middelen voor de herstelling van zijne gezondheid, waarin hij baat vond, te kiezen, zijn verplicht op te komen tegen de schending van de vrijheid, gelegen in een wet, die volgens het bindend oordeel van den Hoogen Raad, aan hen, die geneeskracht bezitten, verbiedt ervan een bedrijf te maken, die kracht toe te passen. Een monopolie, om bij uitsluiting van anderen, die de geneeskracht bezitten, alleen geneeskracht te mogen geven op grond dat men genees-wetenschap bezit, is m.i. ongerechtvaardigd en onbillijk. Er is alle reden om te vragen om en te werken voor wetswijziging. Want wat tot dusverre geschiedde, oogluikend niet vervolgen van magnetiseurs, masseurs enz. (het is de vraag of zelfs ziekenverplegers volgens de motiveering van 's Hoogen Raads arrest wel vrijloopen), en dan, als er een klacht komt van een of anderen medicus, wel vervolgen, is een toestand, die niet overeenkomt met wat eene goede wetstoepassing eischt. Dat zulk een wijze van toepassing plaats vindt, toont reeds aan, dat de wet, zooals ze door den Hoogen Raad is toegepast, onjuist is, en niet in overeenstemming met wat de vrije ontwikkeling van de maatschappelijke toestanden eischt. Ten einde te weten op wiens steun wij kunnen rekenen bij eene poging om wetswijziging te verkrijgen, geef ik in overweging, dat ieder, die tot steun, (niet geldelijk, maar met zijn naam en persoonlijken invloed) bereid is, een kaartje of opgave van zijn naam zende aan een der drie volgende adressen: H.N. de Fremery, Oldeberm, Bussum. J.S. Göbel, Kloosterpark, de Bilt. Jhr. Mr. R.O. van Holthe tot Echten, Bankastraat 133, den Haag. R.O. VAN HOLTHE TOT ECHTEN. 's-Gravenhage, 23 November 1911. |
|