over behoorlijk ondervraagd, en Ber had 'm verzekerd dat hij gerust mocht trouwen - - en dus - -.
Maar toch, van af dien tijd had de moeder, zelve bang geworden, er niet meer bij haar dochter op durven aandringen dat er 'n klein kindje kwam. En zoo was 't vanzelf gekomen, de flirtation met den knappen jongen de Bevelaer, die druk bij Nannie aan huis werd geïnviteerd, met haar overal werd gezien. - Ze moest toch iets hebben om zich schadeloos te stellen - verontschuldigde ze zich tegen mama, als die zwak protesteerde. - Ze verveelde zich zoo gruwelijk. - Ber ging z'n onnoembare genoegens na. - Enfin, hoe meer hij uitging, hoe liever 't háár was. Maar, met dat al was haar eigen leven gruwelijk saai en eentonig. Voor wien maakte zij zich mooi? Voor wien leefde zij? En wat was dáár nu in, dat ze 'n geestelijke vriendschap had gesloten met 'n aardig sympathiek jongmensch, die haar wist te waardeeren?
De gravin was niet erg vóór 'n ‘geestelijke vriendschap’ van dien aard, zag aankomen dat er iets anders uit groeide. En, in elk geval, de wereld geloofde er niet aan, zei er reeds het hare van. Alleen de voornaamheid der families Eduma de Witt en de Grevere, in hun onaantastbare Haagsche deftigheid, redde nog de dochter van die beide trotsche geslachten, maakte dat men voor haar 'n oogje toedeed. -
En nu was het einde daar; het einde dat ze had voorzien, van af de bruiloft van Joosje Eduma de Witt, waar ze, als familielid, tegenwoordig was geweest bij 't déjeuner. -
‘God, o God, wat was ze woest-jaloersch geworden toen op die onbeduidende lief-doende Quips Weerdema, in haar nietszeggend zachtblauw bruidsmeisjes-japonnetje; dat kind, dat bijna niets wist te praten, niets anders kon dan verlegen glimlachen. Want, ze had het wel opgemerkt, hoe van den Bevelaer, al zat hij naast háár, Nannie, al maar door keek naar Quips, probeerde over de tafel heen met die te praten, met haar 'n philippine wou eten, die zij, blozend van plezier, had aangenomen van z'n lepel.
En de blik dien ze toen wisselden!
Onuitstaanbaar.!
Ze had zich niet kunnen inhouden ten slotte. Toen van den Bevelaer haar 'n vergoelijkend antwoord gaf op 'n hatelijke opmerking, die zij maakte over Joosje's bruidstoilet, dat volgens haar bewees hoe deze niets geen smaak had, was zij ineens bits uitgevallen:
‘O, natuurlijk, 't past nu zeker in je kraam, om van iedereen en alles lievig te spreken, net als je aangebeden Quips Weerdema, - die huichelaarster.’ -
Toen was van den Bevelaer rood geworden, en had driftig gezegd:
‘'k Verzoek je om freule Weerdema's naam hier buiten te laten. Ik verbied het je hoor.’
‘Wou jij me wat verbieden! - Ik zal zeggen wat ik verkies. - En dat ik Quips Weerdema 'n onbeduidend kind vind, dat zeg ik - dáár.’ -
Van den Bevelaer had geen woord meer tegen haar gezegd. - - Iedereen had dat opgemerkt. Na 't dejeuner was hij dadelijk opgestaan om zich bij Quips te voegen - die erom straalde. -
Nu waren ze openlijk geëngageerd. Ze wist het geheim al sinds 'n dag of wat natuurlijk, door anderen, ingewijden, want van den Bevelaer-zelf had, na dien twist met haar op de bruiloft van Joosje, geen voet meer in haar huis gezet. Maar vandaag was 't publiek geworden. En ze kon het toch niet te boven komen, hòe ze 't zich-zelve ook wijsmaakte dat ze immers niets gaf om dien heelen jongen. Woedend was ze. Misschien was ze niet zoo zeer verliefd op hem, als wel in haar hoogmoed gekrenkt. Er was inderdaad nog nooit iets meer tusschen hen geweest dan 'n ‘geestelijke vriendschap’. Van den Bevelaer zou 't niet gewaagd hebben om haar, die hij eerlijk bewonderde, te beleedigen door een liefdesverklaring; zijn principes ook, van van huis uit christelijk opgevoed jongman, hielden hem daarvan terug; en zij harerzijds coquetteerde wel steeds, ging zoo ver mogelijk, maar had toch niet genoeg begéérte nog, om zelve de fatsoenlijkheid te durven overschrijden. Nu speet het haar geweldig dat zij zich zoo had ingehouden. Wie weet, of die Quips ooit had getriomfeerd over haar als hij maar eerst háre bekoorlijkheden had leeren kennen. Ze was dom geweest. Als 't haar nu wéér gebeurde, met 'n anderen aanbidder, dan zou ze 't wel slimmer aanleggen, zorgen dat die bijtijds heelemaal in haar macht kwam. -
De kamenier ging naar de kamerdeur, omdat er werd geklopt.
‘Freule ten Have laat vragen of U haar kunt ontvangen?’ - kwam ze zeggen.
Nannie schrikte op. Dorrit kwam zich natuurlijk wijden aan haar verdriet om dat engagement, kwam kijken hoe ze 't zou opnemen. Haar eerste ongeduldige impulsie van niet thuis geven veranderde daardoor ineens. Ze zou dat nest eens laten zien, dat ze zich goed kon houden, dat ze er bij haar, Nannie de Grevere, (in haar gedachten noemde ze zich steeds met haar trotschen gravinmeisjesnaam) geen eer van had van zoo iets!
‘Laat maar even wachten’ - gebood ze. En, tot de kamenier, ‘Gauw, haast je, maak m'n haar verder op.’
Het meisje gehoorzaamde, met denzelfden