De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de week.I. ‘Eerlijke’ persmanieren.Een onbekende vriend van mij uit Indië, ‘die zich tot mij voelt aangetrokken om mijn waarheidsliefde en daaruit voortvloeienden moed om te schrijven en te spreken naar den drang van mijn hart’, geeft mij inzage van een correspondentie, gevoerd tusschen hem, en ten eerste den hoofdredacteur van het Soer. Nieuwsblad, den heer W. Kerremans, ten tweede, den hoofdredacteur van de Nieuwe Soerabaja-Courant, den heer Schimmel. Uit die correspondentie blijkt het volgende: Het Soerabajasch Nieuwsblad (hoofd-redacteur W. Kerremans), heeft overgenomen slechts een paar gansch en al uit hun verband gerukte zinnen van mij (Anna de Savornin Lohman), uit het artikel getiteld ‘Bah’, voorkomende in de Lelie van 16 Aug. jl. De heer Hondius (aldus luidt de naam van mijn verdediger ginds) las dit, maar, daar hij óók leest de Lelie, constateerde hij met verontwaardiging, hoe hier, (voor de zooveelste maal trouwens), door het slechts gedeeltelijk opnemen van een artikel van mij, aan mijn woorden een geheel anderen inhoud werd gegeven dan de eigenlijke. Hij zond dus een zeer beleefd ingezonden schrijven, (dat hier voor mij ligt), met zijn naam onderteekend, aan den heer Kerremans, hoofdredacteur van het Soerabajasch Nieuwsblad, met de uitnoodiging erin mijn stuk in zijn gehéél te plaatsen, zooals het staat in de Lelie van 16 Aug. j.l. Dit werd hem, per correspondentie, in voor mij beleedigende termen geweigerd. ‘Daarvoor was geen plaats.’ De heer Hondius wendde zich vervolgens tot den hoofdredacteur van de N. Soerabaja-courant, den heer Schimmel, die hem insgelijks weigerde zijn stuk op te nemen. Ziehier wat de heer Hondius schreef aan den heer Kerremans, hoofd-redacteur van het Soerabajasch Nieuwsblad, aangaande de door hem begane handeling. De hoofdredacteur Kerremans heeft alzoo goedgevonden het betoog van freule Lohman uit het verband te rukken, en enkel het begin er van te plaatsen, met weglating van wat aandrang gaf aan de schrijfster om die eerste barsche regels aan het papier toetevertrouwen.
Vóór ik verder ga wil ik hier den Hoofdredacteur Kerremans zelf even aan het woord laten, zijn intrede doende in zijn krant van 1 Sept. '11 met een ‘Aan het begin’. ‘met name heb ik mij niet kunnen gewennen aan den zoogenaamden tropenstijl, en heb ik noch plan, noch lust om mij op de beoefening van dat soort proza toe te leggen.’ Zoo heeft hij ook de bedoeling ‘te geven een onafhankelijke en onzijdige courant, die zich evenmin laat leiden door een partijgeest als door een côterie’. ‘In dien geest hoop ik het Soer. Nieuwsblad te leiden en, met toepassing van hoor en wederhoor, daadzaken te bespreken zonder te vervallen in te vermijden persoonlijkheden, in rechtstreeksche of zijdelingsche hatelijkheden, die buiten het bestrijkingsveld van de gebeurtenissen gezocht zijn’. Is zulke taalGa naar voetnoot*) overeen te brengen met de belofte van een onafhankelijke en onzijdige courant? Is Kerremans' handelwijze vereenigbaar met zijn ‘toepassing van hoor en wederhoor’; hij, vrijheid hebbend en vrijheid nemend zijn afkeer van de freule in zijn krant te verkondigen, moest dan minstens ook vrijheid laten aan zijn lezers, die met de schrijfster ingenomen zijn, daarvan in zijn blad te getuigen. 't Is duidelijk dat deze beginnende Hoofdredacteur afhankelijk is van zijn luimen, zoodanig dat hij persoonlijke hatelijkheden niet kan ontberen, zelfs als men staat tegenover een vrouw met schitterende gaven, tegen wie hij blijkbaar wrok gevoelt, misschien wel omdat zij hem vroeger eens op zijn nommer heeft gezet. (De onderstrepingen, hier voorafgaande, zijn van mij). w.g. O.P. HONDIUS. Ik ben den heer Hondius van harte dankbaar voor zijn eerlijke houding, door aldus mijn partij te willen trekken, in een met zijn naam geteekend stuk. | |
[pagina 388]
| |
't Verwondert mij overigens niet dat de heer Kerremans, als hoofd-redacteur van het Soerabajasch Nieuwsblad, zoo eerlijk (?) omsprong met mijn artikel, en vervolgens de opname van het verweer van den heer Hondius weigerde! Want, hij is de eenige niet. Het bewuste artikel van 16 Aug. j.l. ‘Bah’ bepaaldelijk is door vele Bladen, ook hier in Holland, slechts gedeeltelijk opgenomen, alleen wat het begin betreft, met opzettelijke weglating van de rest; dikwijls met commentaren, die geheel en al bezijden de waarheid waren geweest indien men het gehéél onder de oogen had gekregen. (Juist dáárom lieten de eerlijke (?) redactiën dat gehéél dan ook weg). 't Zelfde geldt voor tallooze artikelen, correspondentiën, enz., van mijn hand. Ik zeg de wáàrheid. Die hoort men niet graag. Dan neemt men, - in dit geval de éérlijke (?) pers - zijn toevlucht tot leugens, door wat ik zeide in een geheel veranderden verdraaiden vorm, samengeperst in enkele woorden, weer te geven en te weigeren de opname van het geheele stuk aan verontwaardigde lezers die mijn partij trekken. Zoo herinner ik mij o.a. bij den dood van Tolstoï zeer waardeerend over hem te hebben geschreven, terwijl ik aan het slot de opmerking maakte, dat hij den leeftijd nu eenmaal had voor sterven, zoodat ik die plotselinge ‘aandoening’ wat overdreven vond. Een dagblad nam quasi-verontwaardigd alléén die paar slotregels over, en ‘ergerde’ zich aan mijn weinige waardeering van zoo'n groot man! Een criticus van een mijner boeken schreef een geheel foutieve aanhaling eruit neer, waardoor de inhoud lijnrecht anders was dan de eigenlijke; op dien foutieven inhoud, zooals hij die had verdraaid, bouwde hij vervolgens zijn afkeuring, en, toen een lezeres van 't boek hem zijn vergissing aantoonde, en verzocht opname in de courant, waarin de critiek voorkwam óók van haar rectificatie, toen werd dit geweigerd ‘wegens plaatsgebrek.’ Enfin, ik zou Leliën kunnen vullen met dergelijke voorbeelden van de behandeling, die ik reeds sinds jaren onderga, (en ik niet alleen maar ieder op zijn beurt dien men wil knoeien). Maar ik wil mij bepalen tot èèn zeer sterk voorbeeld van de ‘eerlijkheid’ der groote pers. Ik vond in een dagblad een beschuldiging tegen mij geuit, onder het ‘kunst en letter-nieuws,’ die laster was; zij was ontleend aan een of ander anonym ingezonden stukje uit een ander blaadje, maar déze groote courant, die ik bedoel, had haar opgenomen onder de rubriek kunst- en letternieuws, waarvoor de redactie verantwoordelijk is, als zijnde een feit, onder hare verantwoording meegedeeld. Ik vervoegde mij persoonlijk bij den hoofdredacteur, en verlangde van hem een opheldering in zijn blad, daar de zaak laster was. Hij gaf toe dat het stuk ‘abusievelijk’ was geraakt onder die rubriek, maar.... hij weigerde pertinent een rectificatie te geven. ‘Er was te weinig plaats’ - zei hij. - ‘De zaak was niet belangrijk genoeg.’ Toen antwoordde ik hem - hij is een geridderordend, en ‘hooggeacht’ meneer - dat hij een schurk is in mijn oogen, dat hij heel goed wist opzettelijk, uit persoonlijke antipathie tegen mij, die ‘vergissing’ te hebben toegelaten, en dat ik hem bij den rechter zou aanklagen wegens laster in zijn blad, indien hij niet onmiddellijk de verlangde opheldering gaf. - Zie, toen, ineens, na die laatste bedreiging, had de ‘hooggeachte’ heer hoofd-redacteur wèl plaats in zijn courant, en den volgenden ochtend verscheen de rectificatie precies in de door mij geëischte bewoordingen. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II.Met de Bornsche Courant is onlangs het volgende voorgevallen. Dit blad vereerde mij voor eenige weken met een present-ex. van 16 Sept, j.l., waarin een hoofd-artikel voorkwam, dat o.a. ook een uitlating van mij aanhaalde, op een voor mij niet onwaardeerende wijze. - Ik besprak dat hoofd-artikel in de Lelie, om de redactie erop te wijzen, dat zij èchte dierenliefde verwarde met nàgemaakte, (zie Lelie van 4 Oct. j.l., ‘Behartenswaardige Opmerkingen en Begripsverwarring’) en zond haar van die Lelie een pres.-ex. In plaats van dit artikel van mij te vermelden, vond de redactie goed een ongeteekend ingezonden artikeltje op te nemen, van iemand die haar waardeerende aanhaling van mij in haar hoofdartikel haar kwalijk nam, en daarover te keer ging, en daaronder te plaatsen eenige hatelijkheden aan mijn adres, met volkomen verzwijgen van het door mij geschreven en haar toegezonden artikel: ‘Behartenswaardige Opmerkingen en Begripsverwarring.’ Van dit nommer, met het naamlooze ingezonden artikel en hare eigen redactioneele hatelijkheden, vereerde de Bornsche Courant mij nogmaals een present-ex. | |
[pagina 389]
| |
Onnoodig te zeggen, dat ik dit in de papiermand deed, en daarmee uit. Maar zie, een korten tijd later zendt mij, uit diezelfde plaats, een zekere onbekende keer P.v.V. een brief met eenige vragen en hatelijkheden, die sterke overeenkomst hadden met de anonyme hatelijkheden in de bewuste Bornsche courant, zich ook daarop beriepen. Ik antwoordde hem daarom per corr., dat ik alle reden had te vermoeden, hoe hij blijkbaar met de Bornsche-courant-redactie iets had uit te staan, en hem dus alleen op zijn vragen dàn zou antwoorden, als die courant éérst harerzijds de fatsoenlijkheid zou hebben mijn artikel: ‘Behartenswaardige Opmerkingen en Begripsverwarring’ in zijn geheel over te nemen, in plaats van het dood te zwijgen. Dit schijnt te hebben geholpen, want heden word ik vereerd met een derde pres.-ex. van de Bornsche courant, waarin de redactie, onder betuiging dat P.v.V. niets met haar te maken heeft, nochtans ineens opneemt mijn gansche artikel: ‘Behartenswaardige Opmerkingen en Begripsverwarring.’ Men vraagt zich af: welke merkwaardige verhouding bestaat er dan wèl tusschen den heer P.v.V. en de redactie van de Bornsche courant, wanneer deze, enkel tengevolge van mijn correspondentie aan hem, terstond overgaat tot het opnemen van het tot hiertoe gansch verzwegen artikel. Maar, enfin, aan mijn eisch is voldaan. Mij kan de verhouding tusschen P.v.V. en de Bornsche courant overigens niets schelen. Ik wensch haar hier alleen openlijk te antwoorden op haar uitnoodiging, om nu ook mijnerzijds te willen opnemen in zijn geheel: ‘het artikel waarin mijn wreedheid (cursiveering is van de redactie Bornsche Courant) werd aangevallen.’ Mijn antwoord hierop is dit: Ik ben daartoe gaarne bereid, indien dit artikel is onderteekend. Ik-zelve onderteeken elk stuk met mijn eigen naam, elke overtuiging die ik uitspreek bezegel ik met mijn openlijk-naam-durven-noemen. Indien de redactie van de Bornsche Courant dus zoo goed wil zijn mij het door haar bedoelde artikel (want ik weet niet wèlk zij bedoelt, en ik heb de mij toegezonden ex. niet bewaard) toe te zenden, dan ben ik volkomen bereid het geheel en onveranderd op te nemen, mits met naam en adres (opdat er van geen bedrog kan sprake zijn) voluit onderteekend. En hiermede neem ik voor 't overige afscheid van deze zaak. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III.Tot welke smerige bedriegerijen van het publiek dit systeem van slechts gedeeltelijk iemand citeeren, en gedeeltelijk zijn woorden aanhalen, in de critieken en in de dagbladen, kan leiden, toont ons het thans in Parijs gevoerde proces tegen Le Journal des Satyres. Dit Journal is namelijk samengesteld uit de bijdragen van de méést bekende literatoren van Frankrijk, als Victor Margueritte, George Hirsch, en vele anderen, maar... verkort en daardoor uit hun verband gerukt. Onder voorwendsel het publiek tegen ‘onzedelijke lectuur’ te willen waarschuwen heeft de samensteller - een handlanger van de Matin - hier een persoonlijke wraakoefening willen koelen van dat blad, Le Matin, aan Le Journal, waarin de bovengemelde auteurs allen bijdragen leveren. - In een schitterend pleidooi heeft de verdediger van Victor Margueritte er o.a. op gewezen, dat vijanden van Emile Zola uit zijn tallooze romans één deeltje van passages hebben samengesteld indertijd, waardoor het den schijn kreeg als schreef hij enkel ‘immoreel’. Het zou mij te ver voeren, indien ik dit geheele proces hier ging afschrijven; ik wil eindigen met de woorden van l'Humanité dienaangaande, omdat ik ze ook van toepassing acht op mij-zelve: ‘Dit (het aldus verdraaien en veranderd en gedeeltelijk weergeven van een artikel, of een passage uit een roman, etc.) is een verachtelijke journalisten-streek om op een collega, van wien men jaloersch is, dien het goed gaat, een valschen schijn te werpen...’ (L'Humanité.) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
P.S. Voor den heer Hondius persoonlijk. Ik dank U zéér voor Uw vriendelijk schrijven en voor Uw waardeerende woorden, en ik troost mij er mee, dat de Lelie - gelijk het ook bleek in Uw geval - zóóveel gelezen wordt, dat de waarheid telkens opnieuw aan het licht komt. De jaloezie van die veelgelezenheid is niet vreemd aan de door U gelaakte eerlijke (?) persmanieren. | |
II. Hoe vorsten zich vermaken.Jacht op wilde zwijnen.
Men schrijft uit Apeldoorn aan de Tel.: De eerste groote jacht op wilde zwijnen in de Hoog-Soerensche en Wiesselsche bosschen is Maandag gehouden. Hieraan namen deel: Z.K.H. Prins Hendrik, jhr. v. Suchtelen van de | |
[pagina 390]
| |
Haare, adjudant van den Prins; ridder Pauw v. Wieldrecht; graaf Bentinck v. Amerongen; graaf Bentinck van Zuilenstein; baron Van Nagell van Ampsen; baron van Pallandt Duinrell, jagermeester voor Zuid-Holland; baron van Voorst tot Voorst; graaf von Rhode; de intendant J.A. Van Steijn; de jagermeester G.E.H. Tutein Nolthenius; majoor de Bruijne, van het remonte-depôt te Milligen; jhr. van de Poll, jachtjonker, en de houtvester P. Beijer. Twee van de voederplaatsen aan den ‘Dassenberg’ en de ‘Spaarnsche Kappen’ waren reeds eenigen tijd geleden afgezet met sterk gaas. Van afsluitingen voorzien werd deze grazige vlakte Zaterdagavond afgesloten. De afgesloten ruimte bedroeg circa ½ H.A. Over een oppervlakte van ongeveer 4 H.A. was weder een nieuwe afrastering aangebracht, waarbinnen voor de jagers wachthuisjes waren neergezet. Des morgens werd den dieren hun beperkte vrijheid teruggegeven, waar zij ten getale van 44 in het afgezette bosch het leven moesten laten.Ga naar voetnoot1) De afzetting was noodzakelijk, daar een aangeschoten wild zwijn gevaar voor de omgeving zou opleveren. Het jachtgezelschap, dat te 10 uur in vier jachtwagens met vierspannen uitreed, déjeuneerde op het jachtterrein en vereenigde zich des avonds aan een jachtdiner ten paleize. (Vaderland). Na zulk een ‘welbestéédden’ dag zal het diner heerlijk gesmaakt hebben!! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. Een flink Professor.Professor de Groot te Leiden heeft aan de leden van de Staten-Generaal een ‘gesloten brief’ gezonden, waaruit het Vaderland meedeelt, dat hij, de professor, na vergeefs zich tegen het ontgroenen te hebben gekant, nu, na de jongste schandalen, geen anderen weg weet dan zich tot de Volksvertegenwoordiging te wenden. Professor de Groot geeft in zijn brief een uitvoerig relaas van het onlangs te Leiden voorgevallen schandaal, met een afschrift erbij van het libretto, en eindigt aldus: Mijne Heeren Leden van de Staten-Generaal! Dus wetende tot welk een omvang de jaarlijksche vergrijpen van dat instituut aan de jonge novieten zijn uitgewassen, en hoe die vergrijpen worden bedreven in het groot, met terzijdestelling van de meest elementaire begrippen van zedelijkheid, fatsoen en eer - dan voorwaar, behoeft men zich niet af te vragen, wat zich aan onze Hoogescholen in den groentijd binnenkamers afspeelt. De misdadige wijze, waarop telken jare de studentencorpsen zichzelf bezoedelen door zooveel jong-aangekomenen door dien poel van zedenbederf te slepen, zonder dat de buitenwereld zich daartegen opmaakt, dwingt mij, Mijne Heeren, U alles te onthullen, als eene uiterste poging om onze Hoogescholen van dat jaarlijks wederkeerend misdrijf te bevrijden. Wilt dit adres dus beschouwen als een kreet geuit ter wille van onze jongelingschap, de hoop en toekomst van ons vaderland, geuit ook ter wille van den bedreigden en reeds bevlekten naam van onze Hoogescholen. Het is natuurlijk niet te bepalen, welken demoraliseerenden invloed de groentijd en zijne vertooningen op ieder individu afzonderlijk, dat gedwongen wordt zich er aan te onderwerpen, zal hebben. Maar wel is het zeker, dat het vermaak scheppen in perversiteit, waarvoor oudere studenten de jongeren misbruiken, onmogelijk zonder slechte gevolgen voor beide partijen blijven kan. Bovendien - en dit raakt een algemeen landsbelang... moet het vertrouwen in onze Hoogescholen wis en zeker in den lande dalen, wanneer men ziet tot welk soort van handelingen onze aanstaande rechters, verdedigers van het recht, geneesheeren, godsdienstpredikers, rectoren, en leeraren, bij het ingaan van de poort dier instellingen worden gedwongen. Men moet dezen professor hoogachten om de eerlijkheid waarmede hij hier den vinger durft drukken op de wondeplek, die de groote couranten, èn de groote meneeren in den lande (de geordende ‘beschaafde’ maatschappij, in een woord) sinds lang reeds weer trachten te laten doorgaan voor gehééld. 't Is nu maar de vraag wat de leden van de Staten Generaal, - voor een groot deel óók oud-studenten - in dezen zullen doen? Ik voor mij geloof: Niets! Maar dat verandert niets aan de onafhankelijke sympathieke houding van dezen professor, maakt die integendeel nog te eerbiedwaardiger. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
IV. Madame Curie of: Vrouwengeniepigheid.Er zijn altijd nog menschen, die gelooven aan de ‘onschuldige’ rol door mevrouw Curie gespeeld in zake haar zóógenaamde | |
[pagina 391]
| |
vriendschap met den professor Langevin, die, door háár gekonkel, gaat scheiden van zijn vrouw. Wel, wat zeggen dezulken van onderstaanden brief, door deze dame geschreven aan haar ‘vriend’, en dien ik ontleen aan Die Wahrheit. (Men weet dat mevrouw Langevin de tusschen mevrouw Curie en haar man gewisselde brieven publiceerde). Laat je niet te zeer weerhouden door de vrees je kinderen te zullen schaden. Je kunt je kinderen slechts van nut zijn door hen stelselmatig aan het familie-leven te onttrekken. Je moet er toe kunnen besluiten haar (de echtgenoote van den heer Langevin) het leven zoo ondragelijk mogelijk te maken. Onttrek haar alles wat haar vreugde verschaft of afleiding kan geven. Maak dan van het oogenblik gebruik waarop zij zich laat verleiden toe te stemmen in de scheiding onder voorwaarde dat zij de kinderen mag behouden. Waarom heb je indertijd je toestemming geweigerd toen zij scheiding eischte, nadat jij haar die flesch naar 't hoofd hadt gegooid? Je moet nu methodisch te werk gaan om dag aan dag het verloren terrein te herwinnen en ten slotte op het doel met beslistheid af te gaan. Je zult het ten slotte zelf als een verlichting gaan voelen, als je je drie jongste kinderen een tijdlang wat minder ziet. Je vrouw moet eindelijk leeren begrijpen, dat zij niets meer van je heeft te hopen. Als zij maar eerst voor de afgedane zaak staat zal zij niet meer ongelukkig zijn, vooral daar je haar ruimschoots financieel kunt schadeloos stellen; zij kan dus genoegens en liefde elders zoeken gaan. Op de beteekenis voor de wetenschap van mevrouw Curie wensch ik geen woord af te dingen, maar, als vrouw is zij m.i. een van de geniepigste exemplaren van ons geslacht, die zich sinds lang blootgaf. Immers, let wel op dien perfiden raad om de echtgenoote zóólang te kwellen tot zij zich laat verleiden in de scheiding toe te stemmen; let wel op de meedoogenlooze wreedheid, waarmee hier aan dezen vader van zes kinderen wordt aanbevolen ze over te laten aan zijn vrouw, ze niet te zien, (‘dat zal hem later zelf verlichting geven’). En dan dat geméén-insinueerende slot: Met jou geld kan zij zich troosten, door elders liefde te koopen. (Mevr. Langevin is moeder van zes kinderen). Men behoeft den beslisten, van alle vrouwelijke zachtheid ontblooten mond van dit wijf, men behoeft hare koud-grauwe oogen maar aan te zien, om te kunnen begrijpen dat zij juist iemand is in staat tot het geven van zulke schaamteloos-wreede raden aan een blijkbaar geheel onder haren invloed gekomen zwakkeling. 't Is heel goed mogelijk - gegeven het onbekoorlijk uiterlijk en de 44 jaren van mevrouw Curie vind ik dat zelfs heel waarschijnlijk - dat zij wezenlijk nooit in andere betrekking stond tot professor Langevin dan in die van vriendschap, zooals zij-zelve beweert. Maar, ik voor mij, ik werd duizendmaal liever door den man dien ik lief had bedrogen op de gewone mannen manier, met een knappe, mooie vrouw of dienstmeisje of met wie ook, in een moment van zinnenbedwelming, dan dat ik de dagelijksche getuige moest zijn van zoo'n geniepigen ‘geestelijken omgang tusschen twee kameraden in de wetenschap.’ ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|