De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Elsie Lindtner.
| |
[pagina 374]
| |
dame, méér dan literair talent, dat is zeker. Ziehier een handelsvrouw bij uitnemendheid; eene, die, inplaats van zich te bepalen bij het afgezaagd terrein van gewone prikkellectuur, op den origineelen inval kwam een vrouwelijke intimiteit, waarover nimmer anders dan met verborgen toespelingen wordt gesproken, - al is zij ook even natuurlijk als welke andere lichaamsfunctie ook - te gaan exploiteeren in het openbaar als 'n ziektegeval van sexueelen aard, waaraan natuurlijk allerlei mannen-journalisten dientengevolge gaan snuiven en snuffelen, met 't zelfde welbehagen ongeveer waarmee 'n reu ruikt aan den staart van 'n teefje. Want - wat is er voor zulk zeker soort van vuilige mannen, - die Frans Netscher indertijd, naar aanleiding van een boek van mijn eigen hand, zoo scherp en welverdiend geeselde in de Holl. Revue, - aantrekkelijker onderwerp, dan het omwroeten in vrouwen-aangelegenheden van sexueelen aard, het er zich in vermeien, zich er aan te goede doen, er zich in omwentelen, - zou ik bijna zeggen, - zooals een zeug in het slijk. - Dit, haar dààrop hebben willen speculeeren, uit alle macht, is de leelijke, onhebbelijke zijde van Karin Michaëlis' succes. In Das Gefährliche Alter ging het immers zóó van een leiendakje, dat zij in het vervolg daarop met nog veel meer virtuositeit de snaar der zinnenprikkeling is gaan bespelen. Want, was in dat eerstgenoemde boek Elsie Lindtner, de hoofdpersoon, eigenlijk de eenige die de titel ‘Das Gefährliche Alter’ gold, in 't vervolg, naar haar genoemd, groepeeren zich om haar heen alle mogelijke vrouwen welke dien leeftijd bereikt hebben, wordt den mannen (want voor hen is dit boek bestemd, door de handige handelsvrouw) wijsgemaakt, hoe elke vrouw in de overgangsjaren doormaakt een periode van ontoerekenbaarheid, die haar brengt tot de onzinnigste dingen; en, om het onderwerp vooral nog dubbelzinniger te maken, wordt erbij nadrukkelijk geinsinueerd, dat die onzinnige dingen altijd zijn van een min of meer immoreelen aard. Echter, laten we dit onverkwikkelijk sausje nu maar liever terzijde schuiven, om te zoeken naar den kern, die in dit vervolg beter en sympathieker aandoet, dan in het eerste boek. Er zijn, zooals wij allen wel weten, gerechten, in twijfelachtige restaurants, die, als men ze heeft ontdaan van het niet-oogelijk sausje er over heen, ten slotte nog meevallen wat den eigenlijken smaak betreft. Zoo is 't mij gegaan ditmaal met Elsie Lindtner. Ik zou het boek niet eens hebben gelezen, indien het zich niet zoo uitdrukkelijk was komen aanmelden als 'n vervolg van: Das Gefährliche Alter, door mij, hier en elders, evenzeer besproken, zoodat ik het vervolg óók wilde leeren kennen. Maar ik erken gaarne, ik begon de lectuur met waren tegenzin, en die werd er in den aanvang niet beter op bij die zoo hinderlijk verstaanbare bedoeling om te coquetteeren, - laat ons het maar zacht uitdrukken - met een vrouwelijken lichaamstoestand, waarover geen man kàn oordeelen, juist omdat het is een specifiek vrouwelijk lijden, en naar de onthullingen waarvan hij dientengevolge zoo recht gulzig nieuwsgierig is... Maar, maar,... Gode zij dank... een andere Karin Michaëlis kwam van lieverlede om den hoek kijken, als ondanks haar-zelve, eene die ik lang geleden heb gekend, in haar onvergelijkelijk-uitgeschilderd boek Benjamin, en die ik toen heb liefgehad om haar waarheidsliefde, heb besproken, óók in dit blad, als een uitzondering onder de gewone dames-auteurs, omdat zij niet lievig deed, maar de gevaren van het kinderen-aannemen, door onverstandige oude-juffers, éérlijk erkende. Herinnert gij U nog den inhoud van dien roman, de aandoenlijk tragische levensgeschiedenis van die twee ongetrouwde vrouwen, die al hun niet-gebruikte liefde, onverstandigdom, maar tegelijk zoo roerend-ècht, verspillen aan 'n aangenomen jongetje uit het armenhuis, alleen om als loon voor al hun zorgen en teedere trouw hem te zien opgroeien tot een erfelijk-belasten misdadiger, een handschriftenvervalscher, eindigend in de gevangenis? De bij al hare bijna komische goedgeloovigheid toch zoo beminnelijke karakters dier in hun ‘kind’ opgaande vrouwen waren uitstekend afgebeeld, en vooral het slot, het zelfs na de veroordeeling tot gevangenschap toch den als eigen zoon-beminden jongen man tegen alle beter weten in blijven verontschuldigen en beklagen, trof als een diepe blik in de onvergelijkelijke gróótte van liefde, waartoe wezenlijk-vrouwelijke naturen in staat zijn. Welnu, in het levenseinde van Elsie Lindtner belichaamt Karin Michaëlis deze zelfde, m.i. zéér ware theorie, namelijk dat in èlke vrouw het beste en edelste wordt gewekt zoodra zij iets heeft om lief te hebben. Elsie Lindtner, - dat was het slot van Das Gefährliche Alter - bleef | |
[pagina 375]
| |
radeloos achter in hare ‘witte villa’, omdat de jonge man, om wiens wille zij zich had laten scheiden van haren Richard haar, toen zij hem tot zich riep, blijkbaar te oud vond zelfs om ook maar voor één dag zijn geliefde te zijn. Het wederzien nam alle illusie weg. Die hij terugvond was een dikkergewordene, verouderende vrouw... en Elsie Lindtner begréép - schreide tranen van toorn, spijt en deemoediging... In het vervolg, dat naar haar is genoemd, leidt zij in de eerste jaren het avontuurlijk bestaan dergenen, die door het leven schipbreuk leden. Zij is in Monte Carlo. Zij is op het punt zich daar te verkoopen aan een Braziliaan, alleen om hare speelwoede te kunnen voldoen. Zij reist vervolgens naar New-York, en beeldt zich in, dat zij dààr gelukkig is, in het kinderachtig-leege leven van zoovele ouder-wordende Amerikaansche en Engelsche dames (een leven dat óók in den Haag reeds vele dito aanhangers vindt), clubbezoeken, sigaretten rooken, voordrachten afloopen, den geheelen middag kaartspelen, zich jeugdiger kleeden dan past bij hare vijftig jaren - - en, en passant, veel, ontzettend véél, met dito schipbreukelingen als zij zelve kletsen en correspondeeren. - - Totdat het toeval haar een arm verlaten jongetje op haar weg voert. Ik wil hier tusschen haakjes zeggen, dat Karin Michaëlis in de schildering dezer episode een lofwaardig realisme heeft betracht, door van dit ventje te maken niet het gewone bekoorlijke romancherubijntje, van wien het zoo natuurlijk is - op papier, - dat alle vrouwen het met open armen tot zich willen nemen, maar integendeel een echt-beklagenswaardig achterbuurtproductje, dronken op z'n zevende jaar al, onwillig tot antwoorden, diefachtig, vijandelijk gestemd jegens haar die hem wil redden. Juist echter de aanblik van deze onzegbare ellende ontdooit het hart der tot hiertoe voor alles wat niet haar zelve betrof bevroren vrouw. Het moeder-instinct ontwaakt. Diezelfde Elsie Lindtner, die er zich in al hare brieven prat op deed, dat zij niets voelde voor de vruchtbaarheid, dat zij blij was nimmer kinderen te hebben gehad, opeens begrijpt zij wat moederweelde beteekent. De goddelijke liefde heeft hare ziel aangeraakt. Weg met alle traagheid, alle egoisme. Hare liefhebberijen, die haar zoo interesseerden, cactus-verzamelingen etc., laten haar opeens zóó onverschillig, dat zij het onbewogen aanziet wanneer haar aangenomen jongetje zijn vernielzucht daaraan bot viert. Voortaan is hij haar alles. Om hèm te redden gaat zij terug naar Denemarken, naar ‘de witte villa’, om van hem een goed mensch te maken offert zij geheel haar eigen gezondheid op, en, aan het einde van het boek, vinden wij haar terug, een oude rustige dame, die geen grooter genoegen kent dan voor haren jongen kousen te stoppen, en die met verbazing overleest in haar dagboek, de ‘sturm und drang-periode’, die zij eens doormaakte. - Ja, nu ben ik, alles saamgenomen, Karin Michaëlis toch wel dankbaar voor haar boek, nu heb ik haar weer lief omdat zij ons dat zoo mooi heeft geteekend: de louterende kracht van de liefde, van de onbaatzuchtige liefde, in elke vrouw. Wat doet het er toe, dat hare uitwerking der details geen heel gelukkige is, dat de toevalligheden en onwaarschijnlijkheden, waarvan dit boek wemelt, het maken tot een bijna onbeholpen aandoend verhaaltje, zonder éénige kunstwaarde. Ik zei het immers al, de reclame-zucht zit zoo dik er op, dat het voor elken lezer duidelijk is hoe de schrijfster - ook al kan zij heel goed beter - het niet noodig vindt goed te schrijven, omdat zij overtuigd was toch wel veel, heel veel, gekocht te zullen worden. Iets wat ook inderdaad gebeurt! - De Monte Carlo-speelperiode, met het precies op het juiste oogenblik winnen van 'n goed fortuintje, is net even onnatuurlijk als de plotselinge ontmoeting met het dronken jongentje, of als diens bereidwillige opname op het landgoed eener vriendin, die zich, zoo maar, mir nichts, dir nichts, ontwikkelt, (liefst ná den gevaarlijken leeftijd, dus toen zij alles behalve meer jong was) van een zeer temperamentvolle, hartstochtelijke, zinnelijke vrouw uit de groote wereld tot een hoogst begaafde eenzame landgoed-bestuurster... Men vraagt zich bovendien ook met recht af, of het ontgoochelend slot van ‘Benjamin’ niet vrij wat méér doordacht was, dan dat van Elsie Lindtner, waarin wij vernemen dat de New-Yorksche straatbengel, aan wien niets was gelegen, en die jarenlang de meest gemeene misdrijven verzon, zelfs ook na zijn verblijf bij zijn nieuwe moeder, zich inééns ontwikkelt tot een eerzamen en bekwamen landman. - - Niet om dat verhaaltje echter is het immers te doen, maar enkel om den levensloop van Elsie Lindtner, beschouwd van een algemeen menschelijk standpunt. In de schildering van dien levensloop, in het eindelijk ontwaken | |
[pagina 376]
| |
tot hare rechte vrouwbestemming, die van moeder-zijn, al is het ook over niet door haar zelve gewekte kinderen, ligt de waarde van Karin Michaëlis' werk voor ons vrouwen. Voor de mannen is haar geschrijf (den goeden niet te na gesproken) het dubbelzinnig gekittel met voor hen half maar begrijpelijke toestanden, waardoor zij hen verlokt tot haar roman koopen, tot zich willen laten inlichten door 'n vrouw, over wat ligt buiten hun begripsvermogen, en wat hun daarom smerig interesseert. Voor ons vrouwen heeft haar arbeid een andere betere zijde, namelijk die, dat zij, zonder er doekjes om te winden, laat zien hoe leeg en eenzaam is elk egoist vrouwenleven, of het berusting zoekt in reizen, en in zich ontwikkelen, of in wat dan ook, zoolang het mist liefde, die liefde, die zich geeft aan 'n ander, aan het zwakkere, mensch, kind, of dier. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|