De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Der heilige Skarabäus, door Else Jerusalem.
| |
[pagina 360]
| |
bij zulk een onderwerp, en dat tevens zóó brutaal-wreed is aangepakt, toch is het wáár, dat we hier te doen hebben met een gekuischten toon, in dien zin, dat de schrijfster er nooit onnoodig ruwe of dubbelzinnige of vuile verven opplakte, om haar gegeven daardoor scabreus te maken. - Reeds vele malen heb ik het gezegd, er bestaat een diepgaand verschil tusschen een gewild spelen met straat-vuil, en de droeve noodzakelijkheid van het te moeten aanraken, om een vuilen toestand daardoor te ontblooten, van te moeten aanraken den modder en de smerigheid, waarnaar die toestand riekt. - Wanneer eene Else Jeruzalem zich nu eenmaal tot taak stelde te laten zien, hoe, zelfs in de bij háár blijkbaar vaststaande noodzakelijkheid van het bordeel-leven, toch, óók op den mesthoop, kan opbloeien een bloem, dan heeft zij geen andere keuze, dan ons het bordeel-bestaan eerlijk en naar waarheid te onthullen; deed zij dat niet, dan zou haar boek alle levenswaarheid en éérlijkheid missen. Maar zij kan vermijden - en dat hééft zij gedaan - op den bedorven smaak van zeker soort overprikkelde lezers te speculeeren, door hun onkuische tooneelen als het ware op te dringen in voor hen verleidelijke kleuren. Om een voorbeeld te geven van wat ik bedoel, denk ik hier b.v. aan de bladzijden, waarin wij de minderjarige Lisl' hare verlokkingen zien probeeren; zonder twijfel bladzijden, die grenzen aan 't méést-gewaagde, wat er op dit gebied door een vrouw is geschreven; en die nochtans m.i. het bewijs leveren, dat het der schrijfster véél méér te doen is om het gemeene en weerzinwekkende van de zaak als zoodanig te ontdekken, dan om van haar onderwerp te maken wat er van te maken zou zijn, als zij gewild had, - uit enkel reclame-oogpunt. Intusschen, ik sprak daareven van een op een mesthoop gegroeide ‘bloem’, en dit zou den lezer in het verkeerde denkbeeld kunnen brengen, dat wij hier te doen hebben met het bekende sentimenteele denkbeeld van: de ‘reine’ maagd, die, te midden van al de onzedelijkheid om haar heen, haar lichaam kuisch bewaart, en, juist dóór alles wat zij ziet, een nobelen afkeer krijgt van zedeloosheid. Op papier moge zoo iets heel mooi zijn, en heel roerend, in de werkelijkheid is het minder waarschijnlijk. En de Milada van Else Jerusalem's boek heeft van zùlk een bloem dan ook niets. Opgegroeid in een steeg, kind van een ongehuwde moeder, die in haar onderhoud voorziet met haar lichaam, is zij reeds op haar zesde jaar afgericht, als de gewoonste zaak ter wereld, op het haar moeder vóórlichten, wanneer deze met den een of anderen man thuiskomt, met een stukje kaars. Als later deze moeder overgaat in een bordeel, neemt zij het kind mede, en het kind blijft daar als dienstbode, totdat zij op hàre beurt den hoogeren rang inneemt van ‘pensionaire’ van ‘mevrouw’. Want, als zóódanig beschouwt zij-zelve het, als een soort ‘éér,’ die haar overkomt. En juist daarin zit 'm hare onschuld, in de onbekendheid met de zonde als zóódanig; omdat goed en kwaad voor haar in dit opzicht niet bestaan. Van Augusta de Wit bestaat, in een harer beste novellen, (ik meen in haar éérsten bundel), een verhaal van een strooper, die, door den predikant verzorgd gedurende een ziekte, niet beter weet zijn dankbaarheid te bewijzen, dan door, na zijn herstel, den herder der gemeente een gestroopten haas te komen offreeren; en die dan hoogelijk verbaasd is, wanneer hem verontwaardigd zijn geschenk wordt teruggegeven. De zedewet van den dominee was voor dezen man iets nooit-gehoords; hij wilde zijn dankbaarheid uitdrukken, en begreep niet eenmaal, wáárom hem zijn geschenk tot een schande werd aangerekend. Iets dergelijks, - en in het láátste geval is de waarschijnlijkheid van met goed en kwaad onbekend zijn grooter dan in het eerste, - is óók de ziels-toestand van Milada. Zij ontwaakt eerst dóór allerlei omstandigheden en ervaringen tot een andere levensbeschouwing, maar ook dan ‘veracht’ zij hare mede-prostituées geenszins; zij gaat met hen vriendschappelijk om, zij helpt hen, geeft hun goeden raad, verdient ook ruimschoots mede, door het werkzaam aandeel dat zij neemt in het bestuur van het huis. Als zij het huis verlaat, is het om met haar verdiend geld een onderkomen te stichten voor ongelukkige verlaten kinderen. Ik wil mij niet in de vraag verdiepen, of Milada, van wie men zich wel eens afvraagt, hoe zij eigenlijk komt aan een zóó groote en en diep-dóórdenkende menschenkennis, is geïdealiseerd! Want het zwaartepunt van den roman ligt voor mij elders, - in het gróóte oorspronkelijke talent, waarmede wij hier te doen hebben. Met welk een frappante karakterontleding zijn deze mannen geteekend, uitgehouwen als in steen dikwijls! Welk een voor een vrouw zeldzame kennis van ‘den’ man in zijn diepste verborgenheden op dit speciale gebied! Daarnaast, welk een voor een vrouw | |
[pagina 361]
| |
zeldzame verachting voor sociale instellingen, en voor de schijn-deugd en de schijn-moraal der ‘geordende’ samenleving! De politie en hare omkoopbaarheid tot in hare hóógste vertakkingen, dien aanstaanden ‘Stütze der Gesellschaft’ Gust, den aanstaanden medicus, zij allen zijn afgezien van het leven, en meedoogenloos uitgeteekend, met een blikscherpte en een wreedheid, die herinneren aan de school van Ibsen! Waarom dit boek den voor velen misschien onbegrijpelijken en onaantrekkelijken naam draagt van Der Heilige Skarabäus?Ga naar voetnoot*) Ik wil het u zeggen, met de woorden van den verloopen, intelligenten Horner, óók een van de eigenaardig-treffende mannen-typen uit dit boek van vrouwenhand. ‘Hebt gij wel eens een echten mestkever gezien? Met geleerde woorden genaamd: Skarabäus Koprophagus; - nu, dat is zoo'n klein, snoezig, in gouden kleuren glanzend kevertje! O 'n allerliefst dingetje, 'n genot voor de oogen! Maar als ge hem in uw hand neemt, dan spuit hij een straal van donkerbruin vocht uit zijn achterste, en in uw nieuwsgierigen neus krijgt gij een smerigen stank.’ Neen, ik zal de rest niet vertalen. Men moet die lezen in de woorden zelve van dezen bordeel-philosoof, die, in al zijn verliederlijking, toch zooveel waarheid en eerlijkheid in véél opzichten nog in zich heeft; die, door de vrouwen ten verderve gekomen, toch in zekeren zin wordt de redder van Milada, omdat hij haar leert schijn van wezen onderscheiden, leert zichzelve zijn, en aan zichzelve genoeg hebben, en, te midden van het mesthoopleven, haar leert bovenal zich boven de omstandigheden te verheffen, door ze aan zich dienstbaar te maken. ‘Der Teil einer Idee, bist du durch unbestimmbare Zufälle an einem Düngerhaufen geweht. Trag dein Geschick wie eine Selbstverständlichkeit, und du wirst reussiren. Würzle im Erdreich aus dem du kommst, raube ihm Kräfte und Säfte, und du erreichst dein innwendiges Ziel. So ein Mistkäfer zum Beispiel ist gar nichts übles.... Der hat das ‘Savoir vivre.’ Freut sich nur seines goldenen Glanzes, und achtet nicht darauf dass er den andern in die Nase stinkt.’ Waarom ik dit gedeelte niet heb vertaald? Omdat ik u een proefje wilde geven van den stijl en den toon der schrijfster, onveranderd, en zooals die is in zijn oorspronkelijkheid. Hoe deze vrouw komt aan zúlk een tot in de fijnste détails toe dóórwrochte kennis van bordeel-usances en bordeel-houdsters en bordeel-bezoekers, van de daar heerschende regels, van de administratie ervan, etc.? - Ziedaar juist wáárom de hierboven aangehaalde ‘goedgezinde’ behoudende bladen haar beschuldigen van te-kooplooperij met onkuischheid, en van in een vrouw weerzinwekkend cynisme! Zeker is het, dat deze deugdzame verontwaardiging de Berlijnsche groote wereld niet weerhield, ja, misschien zelfs aandreef, de ‘lezingen’ der nieuwe ster van de letterkundige wereld met geestdrift te gaan bijwonen. Vooral het dames-publiek toonde zich enthousiast. Wat mij betreft, het kan mij ten slotte weinig schelen wáárom Else Jerusalem zoo schreef als zij deed, noch hoe zij aan hare kennis kwam. Voor mij is haar roman een hóógst merkwaardige nouveauté, te midden van zooveel onbeduidendheid, die verschijnt, - om de diepzinnigheid van menige gedachte, om de gróóte oorspronkelijkheid van uitwerking, om de wèldoorwrochtheid van de karakterteekening; maar óók om den inhoud als zoodanig, omdat die een pleidooi levert voor het goed recht dat óók de bordeel-vrouw kan hebben op ons àller medelijden. Wat doet het er toe, of het in de bedoeling lag der auteur zulk een pleidooi te leveren of niet! Zij heeft het geleverd. Zij heeft ons laten zien, juist omdat zij blijkbaar zoo grondig een studie maakte van haar onderwerp, dat ook hier het: ‘alles weten is alles vergeven’ in menig geval van toepassing mag heeten. Wie b.v. voelt geen mededoogen met het lot van dat ongelukkige boerenmeisje, dat zoo naïef haar lichaam komt verkoopen, om daardoor des te méér geld te verdienen voor haar later huwelijk; wie, die aandachtig leest, moet niet erkennen, dat er zelfs voor de houdsters dezer bordeelen nog wel excuses zijn te vinden, door hare omstandigheden of opvoeding! En, ik herhaal, van valsche sentimentaliteit is daarbij geen spoor; niet met zachte vergoelijkende vrouwenhand, maar als met bloed en vuur is dit boek van getuigen geschreven. Juist dáárom slaat het er zoo in; veel machtiger, dan indien het er een ware van aanklacht, of van willen protesteeren! O neen, het zegt alléén wat alles is, wat alles bestaat en gebeurt, en het bewijst, op een meesterlijk-talentvolle wijze, dat ook | |
[pagina 362]
| |
voor zulke levenskringen nog een ander, een van betere kennis van zaken bewijzend oordeel past, dan enkel een van hoogmoedige verachting. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|