De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van de week.I. Meten met twee maten.Heb ik 't U niet voorspeld, lezers, dat de Leidsche vuiligheid wel gauw overgevernist zou worden, door stilzwijgen, omdat het hier immers geldt studenten, d.w.z. onze toekomstige regeerders, onze ziele- en lichaamsverzorgers, onze wetgevers en rechters, in een woord, zij die de macht in handen hebben, in naam der beschaving.Ga naar voetnoot*) Dat de vader van een der schuldigen, thans zelf een Mr. in de Rechten, (Mr. G. Kortenhout van der Sluijs) zich niet ontziet er den rector magnificus een verwijt van te maken in het openbaar, dat hij de ‘berisping’ (zie de vorige Lelie van 15 Nov.) liet aanplakken aan de Leidsche academie, dat is al op zich zelf een teekenend feit voor de wijze waarop dergelijke ‘onschuldige’ studenten-pretjes beschouwd worden door hunne vaders, ‘steunpilaren der maatschappij.’ Als er maar niets van uitlekt naar buiten, dan komt het er niet op aan, dat is blijkbaar de leus van den bovengemelden heer, die schrijft o.a.: Dat echter de Senaat, ofschoon zijn wettelijke bevoegdheid daartoe aan ernstigen twijfel onderhevig is, de openbaarmaking van dit vonnis heeft bevolen, en daardoor, zonder dat de belangen der Leidsche Hoogeschool het eischten, alom in den lande een beroering heeft teweeggebracht, en de hartstochten heeft opgezweept bij zoovelen, die in dezen tot oordeelen onbevoegd zijn, acht ik in hooge mate af te keuren. Vooral dat ‘tot oordeelen onbevoegd zijn’ is kostelijk van dezen oud-student, die blijkbaar vindt, dat er voor studenten een aparte moraal en een apart begrip in zake zwijnerijen op na moet worden gehouden. Enfin, deze gelukkige vader is in elk geval een bevooroordeelde, vanwege zijn zoon, een der schuldigen, maar wat te zeggen van het christelijk-historisch Blad: de Nederlander, dat, altijd kijvend met den anti-revolutionairen christen-partijgenoot dr. Kuyper, en met vele andere dito medestanders, zich nu plotseling herinnert terwille van déze studenten-zaak, hoe het: ‘niet goed is telkens op hen, die zich misdroegen, steenen te werpen; allerminst betaamt dit den christen.’ Allerfraaist nietwaar? De Nederlander is het Blad van Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman, den bekenden christelijk-historischen leider in de Kamer, van wien ik in de vorige Lelie (zie Lelie van 15 Nov.: De Leidsche Groenen-schandalen) meedeelde, hoe hij indertijd in de 2de Kamer het ten hoogste euvel duidde aan een socialistischen afgevaardigde, dat deze het alles-behalve rechtzinnig verleden, als student, van een thans zich rechtzinnig noemend minister durfde oprakelen. 't Particuliere leven van zoo iemand moest er buiten blijven, zei de heer Lohman, geen ander antwoord wetend om den zoogenaamd rechtzinnigen minister te helpen. In verband met deze vroegere houding is deze plotselinge vergevensgezindheid, van denzelfden man, die zelf nog onlangs bij een opstootje werd beschermd door politie-agenten met getrokken sabels, en die, als het een tegenstander geldt, in zijn polemiek zoo scherp is als een els, en zoo onvergevensgezind mogelijk, wezenlijk kostelijk teekenend. Want immers, hoevele aanstaande ‘rechtzinnige’ ministers en aanstaande dito kamerleden en aanstaande dito redacteuren van de | |
[pagina 325]
| |
Nederlander zijn waarschijnlijk onder diezelfde hedendaagsche Leidsche studenten, die aan deze vuiligheid meededen! Dat weet de Nederlander óók wel. Dáárom ‘betaamt het nu plotseling den christen om niet met steenen te werpen’. En dat zegt dezelfde courant, die, in een dispuut met den geestverwantleider Abraham Kuyper - toen het eene persoonlijke questie gold - niet kon vergeven: mits - mits - mits - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
II. Een rechter naar mijn hart.Het volgend vonnis, in Bern uitgesproken, verdient onder de algemeene aandacht te worden gebracht, èn om den rechter die het uitsprak, èn om den hond dien 't gold. Een inwoner van Bern - aldus het fransche Blad Excelsior - mishandelde zijn klein hondje, een King-Charles. Hiervan was - in een restaurant viel de zaak voor - een groote hond getuige, door zijn eigenaar behoorlijk gemuilkorfd en vastgehouden. Het dier trok echter zóó verontwaardigd partij voor den zwakkere, dat het niet alleen zijn ketting losrukte, maar ook zijn muilkorf loswrong, daarna op den lammeling, die den King-Charles mishandelde, aanviel, en hem een flinken beet toebracht. Hiervoor nu werd zijn eigenaar aangeklaagd tot schadevergoeding, door den aldus gebetene. Waarop de rechter het merkwaardig-mooie vonnis heeft uitgesproken: Dat de aangeklaagde, eigenaar van den grooten hond, van alle vervolging wordt ontslagen, en zijn aanklager daarentegen in de kosten van het geding wordt veroordeeld, omdat de aanvaller, - de groote hond, - heeft gehandeld uit een prijzenswaardig gevoel, door een zwakkeren rasgenoot te verdedigen; terwijl het de plicht is van elk mensch, dien naam waardig, zich niet te laten verleiden tot wreedheden jegens een van hem afhankelijk schepsel. O, wat heb ik een achting gekregen voor de rechtspraak in Bern, door dit vonnis! Van welk een wezenlijk-mooie opvatting van het recht getuigt deze uitspraak! Hoe wordt door zulk een waardig woord, aan het adres van dien minnen honden-mishandelaar, de goede zaak van het dier gediend! En, lezers, wat zegt gij van dit voorbeeld, ons allen gegeven, door... ‘maar een hond!’ Wij menschen vertrappen den zwakkere, mishandelen hem, laten hem aan zijn lot over. ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’ - is het gewone menschelijke richtsnoer, de heel-enkele goede uitzonderingen niet te na gesproken. Maar hier is een ‘redeloos’ dier getuige van het onrecht een zijner rasgenooten aangedaan, en zie, hij wringt zich los, hij slaat zijn eigen boeien stuk, hij stelt zich bloot aan de straf van zijn meester, alles om dien mishandelden zwakkere te verdedigen! O, als we willen, kunnen we zoovéél leeren van ‘maar een hond.’ Maar, gij, die dit leest, zoo gij u daarvoor te ‘menschwaardig’ acht, om van ‘maar een hond’ te leeren, och leer dan in elk geval van dien rechter in Bern, een mensch als gij, en die toonde door zijn vonnis, dat bij hem het hart zit op de rechte plaats, dat hij niet is, als zoovele rechters, een machine, die rechtspreekt naar de letter der wet, maar een edeldenkend man, voor wien het recht iets beteekent als recht. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
III. Geestig?‘Een “bah” voor die herriemakers, die eens mannen van gezag heeten te worden!’ Deze welverdiende woorden vind ik in een socialistisch weekblaadje, naar aanleiding van de in alle couranten de rondte gedaan hebbende geschiedenis der studenten-onhebbelijkheid in Scala, verleden Zaterdag; (waarlijk, dat uitbazuinen van deze kinderachtige rustverstoring was overigens veel te veel eer voor hen). De uitdrukking is wèlverdiend. Bah. Dat is 't rechte woord ervoor. Aan kinderen, van veertien jaar reeds, zou men zeggen: Toe stel je niet zoo onnoozel aan. En deze ‘studenten’ verbeelden zich, dat zoo'n lamlendig de orde verstoren in een voorstelling ‘geestig’ zou zijn! 't Bewijs, hoe zuiver een gezonde jongen, - niet eens een jonge man, maar een jongen - voelt in dezen, werd mij dienzelfden middag geleverd toen het relletje 's avonds gebeurd is. 't Waren vermoedelijk dezelfde geestige(?) studenten, die toen namelijk rondreden door Veenestraat enz., half-dronken (natuurlijk), met hun corpspetten op, en zich flauw te keer stellend met trompetten en andere ongemeen geestige(?) manieren om de aandacht te trekken. Natuurlijk gelukte dit ook, en kwam er een oploopje, maar ik hoorde een paar straatjongetjes die achter me aan liepen, verachtelijk tot elkaar zeggen: ‘Gut, doe dáár nou geen moeite voor om dáárvoor hard te loopen. Wat is dáár nou aan?’ De ventjes toonden | |
[pagina 326]
| |
meer gezond-verstand dan de aanstaande ‘mannen van 't gezag.’ Natuurlijk ook, zij waren immers niet dronken. God, wat hebben we toch een misselijke maatschappij, als je er goed over nadenkt! En, veranderen zal 't toch nooit, omdat de menschen nu eenmaal zoo zijn, als massa genomen. Dat is 't ontmoedigendste nog ervan! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|