Zedelijkheids-Apostelen
Roman door Anna de Savornin Lohman.
(Vervolg van No. 19.)
II.
De auto stond al een half uur voor de deur. 't Wachten was weer op Dorrit.
Mevrouw ten Have was reeds lang klaar, in haar heel-donker-blauw-tailleur, met een eenvoudigen kleinen hoed en zwarte pleureuse. Eindelijk zou ze maar eens zelf gaan kijken waar Dorrit weer bleef. Die wachtte altijd te lang met zich te gaan klaarmaken, en was daardoor nooit op tijd.
Dorrit stond nog voor de groote spiegelkast, en zette juist haar reusachtigen zwart-fluweelen hoed op, waar onderuit haar blond, dik, krullend haar ondeugend uitkeek.
‘Ik kan m'n voile maar niet goed krijgen’ - verontschuldigde ze zich. Ze moest zich uitrekken op haar teenen, om den hoed van achteren te bereiken tot het vastknoopen.
‘Oef’! Nu was ze er. - De witte struisveergarneering stond goed bij 't zwart fluweel van den hoed en 't zwart-fluweel tailleur-costuum. ‘Dorrit kleedde zich uitstekend’, vond oom Fredi, die zelf haar tweemaal in 't jaar naar Parijs vergezelde tot dat doel. Ze had er uitstekende adressen, van een fransche kennis, met wie ze samen in Londen op kostschool was geweest. Tante vond dat zij er te veel geld aan besteedde. Maar Dorrit was haar eigen baas. En tante had niets in te brengen. - ‘Nu nog m'n witte vos’ - zei ze, de kast opensluitend. ‘Wacht, en m'n visiteboekje ligt in m' andere kamer, op m'n bureautje.’ Ze tripte weg, met moeilijke, korte passen, in haar belemmerend nauw rokje. Tante keek haar half-afkeurend na. Ze was heusch te wereldsch in haar doen voor hun kring; 't gaf dáár nu eenmaal geen pas dat soort van Parijschen chic. Enfin. Haar man vond 't goed, dus... -
‘M'n handschoenen doe ik in de auto wel aan’ - verkondigde Dorrit, met het visiteboekje opdagend. - ‘Vooruit nu maar. - We zullen midden in de drukte rollen. - Waar is Oom?’
Zonder 't antwoord af te wachten deed ze de deur open van z'n studeerkamer. Fredi ten Have zat er geduldig te wachten op z'n vrouw en z'n nichtje, correct man van de wereld, 'n courant lezend, 't Vaandel, heel het er mee eens wat de hoofd-artikel-schrijver daarin betoogde, hoe heusch 't gebrek aan godsdienst de oorzaak was van de toenemende veeleischendheid onder de volksklassen. Godsdienst als tuchtmiddel, - daarmee hieldt je het volk eronder, dat vond hij, Fredi ten Have, óók. 'n Heel goed artikel, wezenlijk. Hij zou dat te pas brengen van middag als hij iemand van de richting sprak op de receptie...
Want, ze moesten naar de trouw-receptie van Joosje 's Gravezandt de Weert, de kleindochter van den ouden heer Eduma de Witt, minister van Staat. Ze was de dochter van Emma Eduma de Witt, de jongste dochter van den ex-Excellentie, die met den gezant 's Gravezandt de Weert was gehuwd geweest. Haar moeder was voor een paar jaar gestorven, haar vader kort daarna hertrouwd. Toen had haar grootvader haar in huis genomen.
‘Net iets voor die lieve tweede vrouw van 'm’ - had iedereen dat gevonden. 'N charmant mensch toch, die tweede mevrouw Eduma de Witt. Overal had ze haar stief-kleindochtertje gepresenteerd en gechaperoneerd. En nu ging die, heel gauw al, een goede twintig nog maar, trouwen met Mr. Hoogh-Huyghens, die beweerde met ‘het’ Huyghens geslacht in rechte lijn verwant te zijn, al spraken deze het tegen. Hij was 'n tien jaar ouder dan zij, 'n kaalhoofdig, onbeduidend meneertje, dien 't nog al moeite had gekost z'n meestertitel te halen. Men vond het nu niet zoo'n heel schitterend huwelijk voor een freule 's Gravezandt de Weert, maar, enfin, 't kind-zelf was vreeselijk verliefd, in-blij dat ze zoo gauw al geëngageerd was.
Zij straalde, toen ze de felicitaties aannam van meneer en mevrouw ten Have en van Dorrit, die 'n tijdgenootje van haar was; geaffecteerd, ingebeeld Haagsch nufje, zich voelend omdat ze de klein-dochter was van den leider-in-ruste, den grooten meneer Eduma de Witt, 'n op hare moeder gelijkende, tengere, knapuitziende, frissche verschijning, wier jeugd en gezondheid scherp afstaken tegen 't wat afgeleefde, wat-versjouwde, verouwelijkte en verziekelijkte voorkomen van haar aanstaanden man. -
‘Wordt gelukkig - meisje’ - feliciteerde Fredi ten Have haar, op z'n joviale, wat familiare manier van doen. -
Hij kwam, uitteraard, niet véél aan huis bij de Eduma's. Maar 't verleden was zoo lang al voorbij; de omstandigheden hadden het weggevlakt. Excellentie-zelf vond het in 't belang van z'n dochter's reputatie te doen alsof hij van niets meer wist. Geerte-zelve kwam toch niet meer voor den dag na den dood harer dochter Ellen. En, omdat de oue overleden heer Hooph-Huyghens, óók een officier, indertijd 'n goeie vriend was geweest van Fredi ten Have, zoodat de zoon, vóór zijn engagement, daar nog al druk aan huis kwam, konden ze, hij en zijn vrouw, er nu toch niet van af op de engagements-receptie te verschijnen. Joosje en Paul hadden zelfs reeds familiaar gedineerd bij de ten Have's. Het was alles weggewischt 't vuil