Zedelijkheids-Apostelen
Roman door Anna de Savornin Lohman.
(Vervolg van No. 17.)
- - Dorrit moest telkens tersluiks naar hem kijken, want ze vond z'n stem zoo welluidend-sleepend-zacht.
Dat deed ze namelijk in de Kerk óók altijd, van tusschen uit haar neergeslagen oogleden - alsof ze innig bad - gluren ondertusschen naar de menschen om haar heen, naar den gekken hoed dien Lize Verveer had gekozen, en naar de massa pleureuses van haar moeders hoofddeksel, en of den knappen attaché bij 't Belgische gezantschap, die altijd zoo trouw in de fransche kerk zat, maar ook wel eens bij de hollandsche mode-dominee's verscheen, er ditmaal ook was. Enz. - -
Zij had thans ook weer van allerlei op te merken en te onthouden, waarmee ze straks, als ze thuis was, Oom Fredi en Piet en Willem wou amuseeren. B.v. hoe eigengerechtig-zuur de freule haar lippen opeen neep, terwijl dominee Wijck God bad om zijn licht te willen laten neerstralen in de zondige harten van de verdoolden, die hier aanwezig waren, en die, voor een deel althans, haar groote schuld aan Hem nog niet inzagen, zooals 't behoorde.
En Lizzy van der Hooph.! Die bad net zoomin als zijzelve, loerde naar den dominee, van tusschen haar oogleden uit; zij zag 't heel duidelijk. Nou, die was van 'm gepikt! Dat hoefde je niet te vragen! Maar 't meest interresseerden haar de meisjes. Dat waren dus nu die ‘slechte vrouwen’; waarover tante niet wilde hebben dat ooit in haar, Dorrit's, tegenwoordigheid ook maar werd gerept, maar waarvan zij, diezelfde Dorrit, best wist hoe die 't waren die zooveel ongelukken op haar geweten hadden aan de mannen uit haar kring, zooals b.v. Piet in Leiden, en zoo. - Piet wilde zich wel nooit uitlaten, maar door Willem lekte toch wel eens wat uit tegen haar...
Al haar fatsoenlijke-meisjes-jaloezie-hoogmoed laaide in haar op, bij de vergelijking tusschen ‘zulke schepsels’ en zij-zelve. Zij kon 't niet velen, dat ‘zulke schepsels’, haar en de haren op zij wisten te zetten, dat heel veel jongelui niet eens trouwen wilden, enkel en alleen omdat ze op den duur veel liever met zulke lichte meisjes als deze hier om haar heen omgingen. - Of oom Fredi ook zoo geweest zou zijn vroeger.? - Die deed nu wel altijd zoo in-correct, maar al de ten Have's waren immers toch, dolle jongelui in hun jeugd. - Oom zou zeker ook wel...
Ze schrikte ervan, toen de dominee ‘Amen’ zei. Freule de Wevere gaf vervolgens een psalm op: ‘Uit diepten van ellenden.’ - En Dorrit, die altijd zin had voor 't komische, vond het 'n grappig idee dat dit nu een feest-avondje moest verbeelden, - een avond van vreugde dan toch - waarop je werdt genoodzaakt boetpsalmen te zingen. Maar zij stond reeds gewillig op, ging naar 't orgel, om haar taak van dezen avond op zich te nemen, en te begeleiden bij het zingen, in plaats van Petronella, die ondertusschen koekjes presenteerde, terwijl de directrice de koffie inschonk. - -
‘Ik dank U. Ik zal er niet van drinken’, wees Lizzy van der Hooph het haar deemoedig aangeboden kopje stijf-trotsch terug. - ‘Ik gebruik nooit anders dan thee op dit uur.’ -
Schutterig-druk wou de directrice terstond opspringen om voor haar thee te gaan zetten, maar dààr stak freule de Wevere dadelijk 'n stokje voor:
‘De freule zal U wel vrij stellen van die moeite’ - zei zij bevelend. - ‘Het is zoo omslachtig, en verkwistend bovendien, in de omstandigheden van Het Huis, om voor één persoon thee te zetten.’
Dorrit, om haar goeden wil te toonen, dronk harerzijds twee kopjes koffie, en beweerde dat ze nog nooit zulke lekkere allerhande had gegeten als van avond, terwijl ze er in stilte al vóórpret van had, hoe ze oom en de jongens van dat ordinaire vocht, en die naar margarine smakende koekjes, zou vertellen.
Want, nu mocht er, terwijl de meisjes haar naaiwerk ter hand namen, even gepraat worden; hetgeen daarin bestond dat de freule zich onderhield met dominee en Lizzy van der Hooph en Dorrit als hare gelijken, terwijl zij nu en dan aan de directrice en aan Petronella een genadig woordje uit de hoogte toegooide.
De meisjes, zwijgend, zonder op te zien, naaiden. Mientje, met onwillige Lena aan hare zijde, hielp tersluiks deze, die van 't naaien geen 't minste verstand had, en ook geen lust toonde er iets van te leeren. Zij gichelde zoo luid, terwijl zij voor de zooveelste maal haar handdoek, met den zoom dien ze niet wist te leggen, aan Mientje heimelijk toeduwde, dat de freule het hoorde, en waarschuwend-plechtig het hoofd in hare richting wendde, met een gestreng bevelend:
‘Lena - werken. - - Je weet wel dat jij de laatste bent, die van avond recht hebt, hier zoo luide je te laten hooren. - Als het niet om de voorspraak van den dominee was - -’
Lena sloeg de oogen brutaal op naar de vijandin, die zij zag in de freule. Tegen haar zin hier geplaatst, door een weduwnaar-vader, die geen baas wist te blijven over de tot