De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit den ouden tijd.
| |
[pagina 269]
| |
Ondertusschen moest zorg worden gedragen, dat het voorschreven infaam geschrift niet meer uitgegeven of gedrukt zoude worden, onder wat naam het wezen mocht. Weldra volgde in deze zaak de eene publicatie of resolutie de andere, en successievelijk namen de verschillende gewesten den handschoen op voor de Hoog Mogenden en voor den Hertog van Brunswijk. Het verbod van den Hove van Holland en West-Friesland ging het verste. Daarbij werden alle ‘Naamloze Geschriften in de zaak van Jhr. O.Z. van Haren, zijne DogtersGa naar voetnoot1), Schoonzoons, etc.’ verboden te drukken, uit te geven, te verkoopen of op eenigerlei wijze publiek te maken; ook niet zulke geschriften van buiten in te brengen, enz. Men vindt al die stukken vermeld in ‘Onpartijdige en oordeelkundige aanmerkingen zoo wel over de deductie en verdedigingen als over alle de geschriften die ter gelegenheid van het zoo berugte geval van Jhr. O.Z. van Haren, derzelver kinderen en eenige andere personen zijn in 't ligt gekomen; gevende niet alleen een volmaakt denkbeeld van 't voornaamste, dat die geschriften behelzen, maar zelfs eenige Reflexen wat men uit dit beklaaglijk geval zou kunnen besluiten’. In dezen bundel komt voor het Historisch Verhaal, waarvan de bijtitel luidt: ‘Zedig en naar vereisch van zaak en onderzogt, getoetst en met gepaste aanmerkingen verrijkt door een Vrije Penne. Gevolgt naar den Inhoud der Deductie van den Heere Jhr. Onno Zwier van Haren. Op de laatste bladzijde wordt Bouwe Schievers als uitgever vermeld en het boekske in andere steden bij de meeste boekverkoopers verkrijgbaar gesteld. Hoewel LedeboerGa naar voetnoot2) Bouwe Schievers als den werkelijken uitgever heeft aangezien, blijkt uit de vermelde stukken, dat we hier met een gefingeerden naam te doen hebben. In den eenen bundel staat achter den titel 't volgende: ‘Zoo als 'er agter aan staat gedrukt te Harlingen by Bouwe Schievers. (N.B. een Man die reeds voor twee à drie jaren van ambagt verandert zijnde, als Matroos op zee gestorven is, dog misschien is 'er in 't Rijk van Neptunus ook een Drukpers).’ In den anderen bundel wordt bij den titel gezegd: ‘Voorts hiet het gedrukt te wezen te Harlingen bij Bouwe Schiwers; doch wie die B.S. is mogen de Boekenverkoopers onder malkander raaden.’ Daar niet alleen de auteur maar de drukker opgespoord moest worden is ook het bewijs geleverd, dat we met een gefingeerden naam te doen hebben, temeer wijl Bouwe Schievers niet vermeld wordt op een der vele van Haren-zaak-stukken, als ook bij hem verkrijgbaar. De boekverkoopers in den Haag, hoewel gewoon aan allerlei verbondsbepalingen, waren over de publicatie van de Staten van Holland, houdende een generaal verbod omtrent naamlooze geschriften in de van Haren-zaak zeer in hun wiek geschoten. Zij had dan ook een bezwaarschrift aan Schout en Burgemeester van het Boekverkoopersgilde ten gevolge, waarin uitvoerig werd aangetoond de moeielijke interpretatie van het stuk, waarom zij nader door de Magistraat verzoeken ingelicht te worden. Een antwoord schijnt daarop niet gegeven te zijn. Sommigen houden van Haren zelf als de opsteller, doch een tijdgenoot acht dit onwaarschijnlijk, als hij in zijn ‘Regtvaerdige Geesel’ (een der vele tegenschriften zegt: ‘'t Is wel niet zeer te begrijpen dat een particulier die buiten het geval is, zoo zot kan worden, om eene zaak van die duisterheit en uitgebreidheit te willen gaan toetsen, zonder van beide zijden partijen gehoord te hebben, en als het al was, dat iemant tot die zotheid verviel, zou men hem het zeggen der ouden mogen tegenwerpen: dat die geen die vonnisd, eer hij beide partijen gehoord heeft, schoon hij bij geluk regt vonnissen mogte, evenwel onrecht doet: en al zulx mogt iemand doen denken of niet wel Jhr. van Haren zelf de schrijver mogt wezen van dat Historisch Verhaal, omdat men zoude willen gaan stellen, dat hij zooverre door zijne driften zoude kunnen zijn verblind, alzoo die blindheid in re aliena (in een andermans zaak) van iemand buiten den man zelf niet te preasumeeren is: dog wij antwoorden: dat het publycq te veel aan de merites van het verstandt van den Heere van Haren is verschuldigd, dan dat het hem die Justitie weigeren zou van te zeggen: dat men hem voor te verstandig en te geleerd houd, om zoo een zot en bandeloos geschrift in de wereld te brengen. Voor zulk een mal geschrift heeft 's Mans pen nooit bekend geweest capabel te zijn. ‘Wil men nog al meer, ja een onfeilbaar bewijs, dat Jhr. van Haren de schrijver van dit Historisch Verhaal niet wezen kan, men zie op de laatste pagina op eene na de | |
[pagina 270]
| |
laatste paragraaf van het werk, moet het 's Lands ingezetenen niet bedenkelijk voorkomen, enz. tot zulk schrijven heeft Jhr. O.Z. v. Haren veel te veel verstandt, achting en eerbied voor de qualiteit en handelingen van zijn Hoogheid den Heere Hertog van Brunswijk Wolfenbuttel.’ Wie was dan wel de schrijver, en wie was de uitgever? Omtrent den uitgever durven we eene gissing wagen. In een register van uitgaande brieven van den Haagschen Magistraat troffen we onder dagteekening van 2 Juli 1761, een schriftuur aan gericht aan ‘die’ van Amsterdam, waarin het volgende: ‘Wij hebben op den ontfangst van UEd. Achtb. missive van 25 dezer gepasseerde maand, waarbij UEd. Achtb. aan ons verzoeken de eigenhandige brief van S.J. BaaldeGa naar voetnoot1) binnen Amsterdam, gedient hebbende ten geleide van de gezondene Exemplaren van Het Hist. Verhaal, aan de boekverkooper Thierry alhier, geresolveert niet alleen de voors. eigenhandige missive, maar al hetgeen wij in handen hebben van de gemelde boekverkooper Thierry, aen UEd. Achtb. toe te zenden.’ In verband hiermede staat het genotuleerde van 25 en 30 Juni, waaruit we ook te weten komen dat de boekverkoopers O. en P. van Thol, Bakhuijzez en van Os exemplaren hadden ontvangen. Duidelijker en afdoende is in deze zaak de Amsterdamsche Schouten-Rolle. Baalde werd gelast ‘in besloten hechtenisse te gaan.’ Het ‘confessienboek’ geeft nog tal van bijzonderheden. Door f3000. - te betalen en 14 daag te zijnen koste op water en brood te zitten ontliep hij eene geeseling en verbanning. Ik zou nog zeer veel over een en ander kunnen schrijven, maar de vraag wie was de schrijver van het pamflet is voldoende toegelicht. |
|