het begaan van ontrouw aan haar in een moment van zinnenbegeerte. Ik voor mij vind deze beschouwing er eene die uitsluit m.i. een gevoel van èchte liefde zijdens de vrouw; ik vind het eene beschouwing die wijst op egoisten trots, niet op alles-vergevende en alles-begrijpende liefde. Maar ik deel haar aan U mede omdat gij er uit ziet, dat de een anders voelt en oordeelt dan de ander, zoodat het daarom geváárlijk is algemeene regels te maken voor gevallen die elk op zich zelf onderzocht en beoordeeld moeten worden. Deze mijne opmerking ziet bepaaldelijk op Uw vragen, die ik thans ga behandelen. Gij stelt die in algemeenen zin, maar ik moet mijnerzijds vooropstellen, dat het onmogelijk is daarop in algemeenen zin te antwoorden. Want alles hangt af van de omstandigheden, van de persoonlijkheden, van de kracht der liefde, enz.
Uw eerste vraag luidt: Welk kind zal zijn ouders, die hem of haar in de wereld schopten, dankbaar zijn? - En gij wilt, in verband daarmede, van mij weten of ik eene vrouw alleen op hare plaats acht als echtgenoote en moeder.?
Zie eens, lieve A.B., ik geloot niet dat er voor iemand onzer reden is tot dankbaarheid, an und für sich, wegens het zijn geboren. Want, zelfs de gelukkigste mensch heeft maar 'n kort bestaan voor zich. M.i. beneemt reeds die gedachte alle werkelijke levensvreugde. Vandaar dat ik er iets vóór vind om maar niet àl te zeer te zijn gehecht met aardsche banden aan het aardsche. Want daardoor wordt het scheidenmoeten des te zwaarder. En dat moeten komt voor ons allemaal zoo heel gauw. Hebt gij dat weemoedige gevoel - de gedachte aan dat vergankelijke van alles - niet wel eens juist dán het meest gehad, als gij U héél gelukkig gevoeldet.? Zoo is het mij, van kind af, steeds gegaan. En daarom behoor ik tot de pessimisten die gelooven dat het den mensch beter ware nooit te zijn geboren. Maar, dat wordt geen onzer gevraagd: of wij hier willen komen op aarde, of niet. Wij komen er. 't Geboren worden is m.i. niets anders dan 'n gevolg der egoiste handeling van de ouders. Waarom heeft de natuur, of God, of wie, of wat dan ook, Het Groote Onbekende in een woord, het aldus ingericht? Dat weet ik niet. Ik zie echter dit aldus om me heen, met open oogen, namelijk dat alles in de schepping voortteelt, vrucht draagt, zich vermenigvuldigt. Dáárom geloof ik dat dit vruchtdragen alleen is de eigenlijke vrouwbestemming, dit, en geen andere, Maar zij vervult die bestemming als een daad die voortvloeit uit haar eigen egoiste begeerte naar geslachts-omgang; 't eene volgt voort uit het andere; van ‘dank’ is daarom zijdens de kinderen veel minder sprake vind ik, dan van groote verplichting zijdens de ouders ten opzichte hunner kinderen.
Intusschen, nu hebben allerlei maatschappelijke toestanden er toe meegewerkt, dat heel veel vrouwen niet die natuurbestemming bereiken. Ik spreek thans niet van die misdeelden, die de wreede natuur op èlk gebied schept, ook in het dieren- en planten-rijk, maar van normale, tot huwen geschikte vrouwen. Ja, die zijn er nu eenmaal; velen zijn er zoo; en die moeten maken van haar leven wat er van te maken valt, maar zij moeten niet beweren, dat zij de rechte vrouwbestemming vervullen, want dat is een leugen.
En hiermede kom ik tot Uw tweede vraag. Ik ben het daarin met U eens, dat maar heel weinig menschen, meisjes vooral, trouwen uit liefde. Maar ook hier komt alles aan op de personen, en kan men geen algemeene regels stellen, want, de een heeft veel dieper en inniger lief dan de ander, de een, de hooge uitzondering m.i., heeft maar ééns lief, en voor altijd, de ander daarentegen kan vergeten, opnieuw beminnen, etc. Dan ook - en dat is misschien een reden waarom zoovele ‘liefde’-huwelijken heel spoedig ontaarden in het tegendeel van wat de betrokkenen zich ervan voorstelden - men verwart, - vooral jonge menschen doen dit, - zoo gedurig liefde met verliefdheid. Verliefdheid brengt heel veel jongelui tot elkaar, die dit gevoel ter goeder trouw houden voor liefde; en dan, als de zinnenbegeerten bevredigd zijn, ontdekken zij, te laat, dat zij in den grond geen de minste zielsverwantschap hebben, dat dientengevolge de een niets over heeft voor den ander, dat ieder zijn eigen leven wil leven, etc. etc. En dan is de ellende aan den gang, en komt er een echtscheiding, en de buitenwereld roept verbaasd: En die twee hadden elkaar toch zoo echt uit liefde gehuwd! Maar, dat is juist de vergissing. Liefde is een elkaar niet alleen naar het lichaam maar ook naar de ziel aanvullen. En waar heden ten dage het zich naar de eigen persoonlijkheid willen uitleven steeds meer gepredikt wordt, daar valt het aan het hedendaagschejonge meisje veel moeilijker dan aan het vroegere, zich met den man, dien zij huwde uit lijfsverlangen, later ook naar de ziel één te leeren voelen.
Uw derde vraag is: Wat stelt U hooger? De liefde prijsgeven, of, - als men vooruit ziet dat de persoon beslist niet degelijk is en flink genoeg om voor zich en de toekomstige huishouding het brood te verdienen, toch trouwen, en, als de nood aan den man komt, maar bij de familie aankloppen.?
Het slot van die vraag is m.i. absoluut afkeuringswaardig. Trouwen, met de wetenschap dat men zichzelf niet kan onderhouden, en dan de familie achterna durven lastig vallen, getuìgt van een soort van lamlendigheid en onbeschaamdheid, die niet genoeg is te minachten. Of bedoelt gij met Uw vraag, dat er geld genoeg te erven valt om, zonder eigen brood verdienen, daarvan later te leven. Ja, dan wordt het weer een questie van ieder voor zichzelf moeten oordeelen. Ik zou nooit gelukkig zijn met 'n man die te onverschillig was of te onbeteekenend of te lui om zijn eigen brood te kunnen verdienen, en die in plaats daarvan leefde van zijn of mijn ouders' zak. Een doeniet-man is mij een gruwel.
Uw vierde vraag (- die gij onderstreeptet -) durf ik hier niet in Uw eigen woorden herhalen, uit vrees U te zullen verraden, maar ik denk dat gij U wel zult herinneren wat gij schreeft. Welnu dan, op dien leeftijd is een meisje zeer zeker in de volle kracht van jeugd en levenslust en gezondheid, door en door geschikt dus lichamelijk tot het echtgenoote- en moederschap. Maar ik geloof niet dat zij verstandig doet dien ouderen man te nemen, waar hij blijkbaar volstrekt niet door haar wordt liefgehad, want ik acht de