ze een verpleging, en ze was er zoo dankbaar voor, maar na 14 dagen vernam men haar geschiedenis en kon ze vertrekken.
En.... zoo iets kan gebeuren, ‘och gebeurt dagelijks in een maatschappij, die ‘christelijk’ heet, door menschen, die met steenen om zich heen gooien, rechts en links en toch zich noemen naar hem, die eenmaal sprak voor alle tijden: ‘Wie van u zonder zonde is, hij werpe den eersten steen op haar.’ O, de bittere ironie om zich ‘christenen’ te noemen, naar hem, die kwam ‘om verlorenen te zoeken en zalig (d.i. gelukkig) te maken; den vriend van tollenaars en zondaars, en bedroefden en vermoeiden, van alle kleinen en geringen; naar hem, die de kranken genas en de gebrokenen van hart; die leerde, dat God den rookenden vlaswiek niet zal uitblusschen noch het gekrookte riet verbreken; dat allen zonder onderscheid, ‘die opstaan en tot den Vader gaan,’ worden aangenomen en met vreugde begroet; dat er in den Hemel meer blijdschap is over één zondaar die zich bekeert dan over duizend rechtvaardigen.
Wij noemen ons christenen, zijn volgelingen, maar zijn doof voor zijn stem; de wondere stem, die eens ruischte over Galilea's heuvelen: ‘leert van mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart’, ‘Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven’, de waarschuwende stem vol heiligen ernst: ‘Voorwaar zeg ik u, voor zooveel gij dit aan één van deze geringsten niet gedaan hebt, zoo hebt gij het ook niet aan mij gedaan’.
Wij noemen ons christenen, discipelen van hem die zeide: ‘hieraan zal men zien of gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder elkander’.
Wij noemen ons christenen, och als wij eens trachten het te zijn. Want liefde is niet slechts ‘de meeste’, zij is oneindig meer, zij is ‘de eenige’. Liefde, onsterfelijke liefde sluit alle deugden in zich; zij is de bron, waaruit al het reine en goede en heilige voortvloeit tot in alle eeuwigheid. ‘Zij vermag alle dingen’ en al kunnen wij voorloopig den vloed niet keeren, den vloed van zonde, wanhoop en vertwijfeling, die op ons aandruischt van alle zijden, we kunnen, als we bezield zijn door onzelfzuchtige liefde, den geest van Christus, - als we zijn discipelen zijn - wèl voorkomen, zoo nu en dan, - God geve dikwijls, - dat een ziel er in ondergaat.
J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE.
Den Haag, Delistraat 51.