wat ben ik daar akelig van thuisgekomen! 't Hart draait me om als ik nog terugdenk aan dat bezoek. Wij vroegen dan naar de afdeeling onbehuisde stakkertjes, en werden door een der bewakers langs de ‘logé's’ geleid naar de hokken der dakloozen, die ons van de verte al begroetten met een waanzinnig-blij geblaf. O, die blijdschap van de stumperds! Zouden ze bij zichzelf denken: nu worden we weggehaald naar een warm nestje? 't Was een gure windige dag, en 't sneed je door merg en been die dieren daar in die steenen kooien tegen de tralies te zien opspringen. Ze kwamen alle vol vreugde uit de hokken naar ons toe, de pooten door de tralies, de oogen smeekend: ach, neem mij, neem mij alsjeblieft. Mijn vriendin en ik liepen letterlijk onze tranen weg te slikken bij het zien van zooveel misère, en woede steeg in ons op bij de gedachte aan die ellendige eigenaars, die de arme beesten aan hun lot overlieten. Ik wil en kan U niet gedetailleerd beschrijven wat ik alzoo zag; misschien bent U zelf wel eens in 't Asyl geweest, en hebt U zelf ook gezien. Als ik rijk was, kocht ik het heele Asyl, en koesterde al die verlaten stakkerds 't verdriet uit hun arme schonkige lichaampjes. - Er was er echter geen onder die bepaald geschikt was, één klein witje misschien, máár die was nog erg onzindelijk. En zonder beslissing verlieten we het asyl, en ik geloof ook niet dat mijn kennis nader heeft besloten op het kleine witje.
Mevrouw. Ik acht mij verplicht - in het belang van de ware dierenliefde - hier in het openbaar te zeggen, dat ik U een onuitstaanbaar-aanstellerig, quasi-van-honden-houdend schepsel vind, aan wien ik nooit, welke zwervende hond ook, en al is hij ook nog zoo kamerzindelijk zal zenden. Veel liever maak ik hem terstond af. Want, ik ken U uit bovenstaande handelwijze reeds genoeg, om te begrijpen, dat gij het arme dier, zoodra het U niet bevalt om de een of andere reden aan zijn lot zult overlaten. Weet gij tot welke categorie van menschen gij behoort? Tot degenen, die, op een goedkoopje, een mooien hond willen hebben, door bemiddeling van 't asyl, of door die van mij of een ander, die zwervelingen onder dak brengt; op een goedkoopje, waar gij natuurlijk bij een hondenhandelaar een duren prijs zoudt moeten betalen. Dat is Uw heele ‘dierenliefde’. Gij hebt Uw eigen zak lief, mevrouw. Dat is de heele zaak! En het asyl, - en wij, waarlijke dierenvrienden, - moeten dienen om Uw gierigheid tegemoet te komen.
Immers, mevrouw, gij ‘snakt’ zoogenaamd naar een hondenjongetje. En dan komt gij in het asyl, en gij ziet er zulke diep-treurige dingen als de hierboven door Nelsie beschrevene, en gij ‘sliktet letterlijk Uw tranen weg’ bij dien aanblik! En toch.... kondet gij naar huis gaan zonder één dier beklagenswaardige schepseltjes tot U te nemen. Mevrouw, vergun mij het U hier openlijk en onverbloemd te zeggen: Zoowel Uw ‘snakken naar een hondje’ als Uw ‘wegslikken van Uw tranen’ zijn aanstellerij, oppervlakkigheid, niets anders. Noch met wezenlijke liefde tot het dier, noch met wezenlijk meelijden zijt gij ook maar één oogenblik vervuld geweest op dat oogenblik. Anders hadt gij niet onverrichter zake kunnen heengaan.
Uw kennis Nelsie schrijft verder nog van U:
Ik vond het zoo'n goed en lief idee van haar om naar het Asyl te gaan en onder de onbehuisde zwervelingetjes een hondje te zoeken. Ik zou zoo'n verlaten beestje dubbel liefhebben, meer nog dan een uit een welverzorgd huis. Maar, áls U wellicht iets weet voor haar, dan graag! Zij is een hartstochtelijke dierenliefhebster, 't beestje zal 't dus goed bij haar hebben, als een kind!
Juist, mevrouw, het idee vind ik-ook ‘goed en lief’, maar, dat gij hebt kunnen heengaan zelfs zonder dat arme ‘witje’ te nemen, dat U overigens beviel, alleen omdat het U den last zou veroorzaken het te moeten zindelijk maken, dat is een bewijs, dat gij een gróóte egoiste zijt, en niets anders.
Zijt gij soms zindelijk ter wereld gekomen? Als 't U te veel moeite is van een hond, behalve de lusten ook de lasten te dragen, zeg dan als 't U blieft niet dat gij een ‘hartstochtelijke dierenliefhebster zijt, en dat “het beestje” bij U het goed zal hebben als een kind.’ (Ik beklaag, en-passant, Uw kinderen, als ze 't bij U zoo goed zullen hebben als Uw eventueele honden).
Zulke ‘hartstochtelijke’ hondenliefhebsters als gij, mevrouw, die brengen de klad erin - met volle recht - in de dierenliefde en in de dierenbescherming! Die lokten uit - met volle recht - bespotting, en verachting, en de beschuldiging van aanstellerij. Een wezenlijk hartstochtelijke liefhebster van honden, ja, wat meer zegt, een wezenlijk meedoogend mensch, had een dier zwervelingen tot zich genomen, eene in elk geval (waar er immers bij U plaats is voor een hond, volgens