De Hollandsche Lelie. Jaargang 25
(1911-1912)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Uit den ouden tijd.
| |
[pagina 221]
| |
Fransche regeering had het verbod uitgelokt, terwijl het origineel ook in Frankrijk werd achtervolgd. Tot het ergste wat we er alzoo in vonden kunnen we brengen een ingevlocht verhaal van de galanterieën van den Kardinaal de BernisGa naar voetnoot1) en diens minnaresse Mevrouw de la Grossalière. Nog trekt de aandacht de volgens den schrijver door dezen Bernis gebruikte overreding om Madame de Pompadour, Madame de Pompadour te doen worden. Bernis zou gezegd hebben, en hij haalde uit gewijde en ongewijde schriften voorbeelden aan, ‘dat men zig zelve in den hoogsten graad verantwoordelijk maakte, door het verzuimen van zijn eigen welvaart en grootheid’; hij betoogde als een bekwaam [ervaren] man, dat de wegen waarvan zij (de Pompadour) zich bedienen moest om daartoe te geraken, ‘nog voor haar, nog voor haar gemaal, nog voor imant van haar geslagt schandelyk kon zijn, nademaal de verkeering met een vorst en het koningsbloed een vrouw geen oneer toebragt, maar haar integendeel tot meerder luister en agting in de wereld verhief, en dat om kort te gaan geen huwelijksbanden zoo sterk moesten wezen of de minnehandel met een troonling die de wetten gaf, kon ze verbreken.’ De Pompadour zou geglimlacht hebben, en den Abt (Kardinaal) opgemerkt hebben, ‘dat zij in zulk een geval reden had om de gramschap van de Koningin te duchten.’ ‘Och, och, Mevrouw, weest daar tog niet bekommert voor!’ - voerde de Abt haar schertsende te gemoet, - ‘want die goede Vorstin heeft zoo veel met haar devotie te doen, dat er geen tijd overschiet om jaloers te zijn.’ De Abt wist welk vleesch hij in de kuip had. Toen Pompadour twaalf jaar oud was, zei hij tegen haar moeder: ‘De phisionomie van dat kind beduidt iets groots; zij is het hart van een vorst waardig.’ De Goncourts schilderen dan ook Pompadours bekoorlijkheden als volgt: ‘Pour plaire et charmer madame d'Etioles, - naar haar man; van haar zelve heette zij Poisson, - avait un teint de la plus éclatante blancheur, des lèvres un peu pales, mais des yeux à la couleur indéfénissable en lesquels se brouillait et se mêlait, la séduction des yeux noirs la séduction des yeux bleus. Elle avait de magnifiques cheveux chatain clair, des dents à ravir et le plus délicieux sourire qui creusait à ses joues les deux fossettes que nous montre l'estampe de la JardiniéreGa naar voetnoot1); elle avait une taille moyenne et ronde, admirablement coupée, des mains parfaites, un jeu des gestes et de tout le corps, vif et passionné, et par-dessus toute d'une physionomie d'une mobilité, d'un changement, d'une animation merveilleuse où l'âme de la femme passait, sans cesse, et qui, sans cesse renouvelée, montrait tour à tour une tendresse émue ou impérieuse, un sérieux noble ou des grâces friponnes.’ Het werkje is overigens meer plat dan ‘galant’ geschreven. Zoo deelt de schrijver o.a. mede, dat een ‘halve Hofnar die tot 's konings huis behoorde, in ongenade viel, omdat hij schertsende zich had laten ontvallen, dat de Markiezin de eer van haar achterkwartier aan het voorste schuldig was. Toen namelijk de gemalin van Lodewijk tot Pompadour had gezegd, dat zij in haar bijzijn moest blijven staan, nam de Koning haar minzaam bij de hand, en zeide: ‘Mevrouw, ik verklaar u Hertoginne. Gij hebt voortaan het recht om in het bijzijn van Hare Majesteit te zitten.’ De strekking van het werkje dient, naar den overigens onbeduidenden inhoud te oordeelen, om de Hertogin, die zich door ‘verstand, schoonheid en deugd’ vermaard heeft gemaakt te verdedigen. Dit is ‘de plicht van ieder goed Historieschrijver’. In hoeverre de schrijver (of vertaler) die achter 3 kruisjes zich verbergt nu een goed historieschrijver is moge de geschiedvorscher, die zich aan betere bronnen kan laven, uitmaken, eveneens of het waar is, dat de Minnares, met toestemming van Zijne Majesteit, van tijd tot tijd haar echtgenoot zag; in dien zin liepen de geruchten. Over Madame de Pompadour behoeven we overigens niets meer te zeggen. Er is over haar heel wat geschreven. Het 5e deel van Guizot l'Histoire de France (1876) geeft in 't kort hare biographieGa naar voetnoot2), en bovendien zijn Barbier, Campardon en de broeders de Goncourt gereed om op veel antwoord te geven. Het is ons trouwens dan ook te doen om den schrijver uit te vinden. Hij zelf geeft een leiddraad in het zoeken, als hij zegt: ‘Dugtende nog de nyd, nog de vervolging, hebben wij besloten de Koninklijke weg, - | |
[pagina 222]
| |
een drie kruisen weg, - in te slaan, en ons als geen Nacht-uylen onder het scherm van vermomming te verbergen.’ Hij wil wel bekend wezen, en tot het schrijven werd hij genoopt door de algemeene goedkeuring, die zijne werkjes van dien aard hebben weggedragen. Hij heeft dan ook deze ‘levensgevallen’ dezelfde vroolijke en onbedwongen stijl willen bijzetten als alle de andere historieën door hem geschreven. Wellicht behoort daartoe de geschiedenis van de Hertogin van Chateauroux,Ga naar voetnoot1) in 1746 verboden, wijl de uitgever Kanneman, correspondent was van den uitgever van dit laatste werkje. Wellicht is hij ook de schrijver van het leven van du Barry in 1774 verboden, waarover later. |
|