dan zou hij waarschijnlijk niet gedacht hebben aan die andere, maar dan had hij zich vermoedelijk tot U gewend. En waar gij nu zelve zegt dat gij-ook daartoe bereid waart, dat gij niets bang zijt voor nog een kind, of voor 't verliezen van Uw figuur, of voor wat ook, daar is het van U dubbel onverantwoordelijk dat gij nogtans zijt heengegaan, en het gevaar niet bijtijds hebt bezworen.
En dan is er nog eene andere mogelijkheid. Er zijn óók momenten waarin een man zichzelf schaamt tot zijn eigen vrouw te gaan, omdat hij weet dat hij haar te hoog stelt voor wat in hem is op zoo'n oogenblik. Er is dan nog juist genoeg betamelijkheidsgevoel in hem om te begrijpen dat hij zich aan een ander soort vrouwen moet bevredigen dan aan haar, die hij juist daarvoor te liefheeft.
Zeker, onbegrensd zou ik in Uw geval hem weer volkomen vertrouwen. Zonder dat is alle liefde voortaan dood. Denk U eens even in in zijn toestand, te weten dat gij hem niet meer vertrouwt, of maar half. Dat immers sluit uit alle ‘terugwinnen’. Al kost U dat ook nog zooveel zelfoverwinning, gij moet dat kunnen doen, hem weer even onbepaald vertrouwen; dat is het bewijs Uwer vergiffenis.
Gij ziet dat ik dadelijk omgaand antwoordde, omdat ik zoo blij ben dat ik U help. Ook ben ik zoo blij dat gij-zelve inziet hoe in die vrijwillige bekentenis van Uw man zulk een bewijs ligt dat gij hem móógt en kunt vertrouwen. Laat ik U ten slotte nog eens, in verband met deze geheele zaak, aanhalen wat een tot protestant geworden Roomsch Katholiek priester, dus zeer zeker een in dat speciale opzicht onbevooroordeeld geworden man, schrijft over de questie van de den Roomsch-Katholieken priester zoo dikwijls ten verwijt gemaakte onzedelijkheid. Deze ex-priester, professor G. Bartol, zegt in zijn Ondergang van Rome: ‘Bedenkt men dan niet dat er neven onkuischheid nog andere zonden zijn, als b.v. weeldezucht, leven ten koste der armen, egoisme, gierigheid, lasterzucht, enz. enz.’ Ik ben dat geheel met hem eens. Uw man is bezweken voor een verzoeking, die hem als man met zijn lichaam van man, te machtig is geworden, een zuiver dierlijk instinct heeft zich van hem meester gemaakt. Maar gij, als vrouw, hebt óók Uw gebreken. Gij-ook begaat Uw dagelijksche verkeerdheden. Ik ken wel huwelijken waarin ik de echtgenoote, die elken dag kibbelt met hare meid, die alle drie weken een andere heeft, of die nooit zorgt voor behoorlijk goed toebereid eten, of die altijd zanikt over hare kwaaltjes, enz., heel veel minder te verdedigen vind, dan hare, zich in een enkel begeerte-moment vergetenden echtgenoot. Toch wordt de laatste dan echter door iedereen gelaakt, terwijl de eerste zichzelve een heel brave en goede huisvrouw vindt, en wordt gevonden.
Maar nu neem ik van U afscheid. Schrijf mij spoedig nog eens als gij er lust toe gevoelt. Ik ben steeds tot Uw dienst.
Odillon. - Ik antwoord U particulier. Kassian, wat Uw ziekte betreft. Neen, naar ‘Papa’ ga ik niet, ook niet als ik in Parijs ben, ik houd niet van dit genre van stukken.
Verzoek. - Dat Uw briefje nu eerst wordt beantwoord, is omdat gij het zondt aan den uitgever; daardoor bereikte het mij langs een omweg. Indien gij mijn juist adres niet weet, dan komt een brief met enkel: den Haag ook wel terecht. Zulke brieven krijg ik dikwijls. Wat nu Uw verzoek aangaat, ik vrees, dat ik U van weinig dienst kan zijn, vooral wat U-zelve betreft. Uw zuster, die die actes heeft, zal misschien wel een aanstelling kunnen krijgen in onze koloniën, Tot dat doel veronderstel ik dat zij het best doet zich te wenden tot het departement van kolonieën, of tot een schoolopziener hier te lande. Uit het adres, dat gij mij opgeeft, leid ik af, dat Suriname misschien iets voor haar zou zijn. Wendt U dan tot den inspecteur van onderwijs daar. En nu, wat U-zelve betreft, 't Geen gij thans doet levert U blijkbaar geen voldoend bestaan op; welnu, dan zal het dat elders ook niet doen. Kunt gij niet adverteeren voor 't huishouden, of nog U voor iets anders bekwamen? ‘Schrijven’, en dat nog enkel op dat bepaalde terrein, is immers niets om zich voor aan te melden, als betrekking bij anderen, nietwaar! Kan ik U nog verder raden of helpen, dan wil ik het gáárne doen. Ik weet echter noch Uw beider leeftijd, noch iets van Uw gezondheid (wat de koloniën betreft), enz., enz.; daarom is het raden moeilijk.
S.M. van der H. te Amersfoort. - Ook Uw briefkaart ontving ik door den uitgever. Neen, zendt s.v.p. géén gedichten in.
J.H.D. - Hartelijk dank voor Uw brief. Ik begreep reeds niet waarom ik in zóólang niets van U had gehoord. Zooals gij terecht schrijft, deze zomerhitte was veel moeilijker te dragen dan de Indische. Daar is de avond ten minste koel, bovendien is men, wat kleeding, huizen, enz., aangaat, ingericht op het klimaat, maar bij ons hangt de warmte loodzwaar neer, en is alles ingericht op veel koelere zomers en op voortdurende afwisseling van temperatuur. Bovendien echter geloof ik, dat wij het in Nauheim nog veel heeter hadden dan de Hagenaars hier. Want die badplaats ligt zoo ingesloten, dat zij altijd in Juli en Augustus heet wordt, en weinig afkoeling heeft. Dus gij kunt U voorstellen hoe wij het er thans hadden. - Ja, ik heb inderdaad veel bloemen gekregen bij die gelegenheid, maar de Uwe heeft Marie-zelve mij beschreven, omdat zij-ook ze zoo bijzonder mooi vond; het was in-in-jammer. Ik kan alleen maar zeggen, dat ik 't innig gevoeld heb, al zag ik het niet zelve.
Ik heb meer gehoord dat V... niet meevalt; vooral omdat er weinig schaduw is. Ik wist niet dat er daar nagebootste catacomben zijn. Evenals Uw vrouw vind ik die te Rome bijzonder aangrijpend-interessant. De tocht daardoorheen behoort tot mijn onvergetelijke herinneringen.
Hoe aardig van dien hond! Ik vind zulke verhalen altijd zoo sympathiek. Wat de Lelie-abonnee aangaat, die gij daar te vergeefs hebt opgezocht, háár zal dat zeker enorm spijten, dat zij uw bezoek miste. Gij moest het haar schrijven dat gij het hadt willen doen. Dat zal haar stellig veel genoegen doen.
Neen, ik ben te S. nooit geweest. Van die