negen kamers. Komt U morgen bij mij dineeren in mijne woning buiten Parijs. Neemt U den trein van 6.30 van St. Lazare naar Suresnes, mijn zoon zal U dan van het station afhalen en U den weg wijzen. Natuurlijk komt U niet in gekleed costuum.’ Ik vertrok opgetogen. De groote man had mijn stoutmoedig verzoek niet verworpen, integendeel, hij had erin toegestemd eraan te willen voldoen, en met een hartelijkheid, die mij met hoop vervulde.
Den volgenden dag stapte ik om 7 uur des namiddags uit den trein te Suresnes. Op het perron vond ik een jonge man, nog bijna een jongeling, op mij te wachten, die er zeer goed uitzag en innemende manieren bezat, hij maakte zich bekend als Mr. Worth fils en in zijn aangenaam gezelschap wandelde ik naar het groote kasteel, dat geheel uit rooden steen opgetrokken was. Hij vertelde me dat zijn vader nog niet van Parijs teruggekeerd was, maar zeker spoedig zou arriveeren. Dit bleek waar te zijn, want ik had nog geen minuut op het terras gestaan, vanwaar men een heerlijk uitzicht had op het Bois de Boulogne in de richting van Parijs, of ik hoorde het galoppeeren van een paard dat den heuvel opkwam, en Mr. Worth reed de poort binnen geheel met schuim en modder bespat. Hij was in een kwartier, zei hij, van Parijs gekomen.
We stonden een paar minuten bij elkaar te praten, en daarop wendde hij zich naar het huis om van kleeding te verwisselen.
Op hetzelfde oogenblik zag ik een dame in het wit op de veranda verschijnen. Van haar elegantie, haar bevalligheid en vriendelijkheid ging zulk een charme uit dat ik een oogenblik stil stond van bewondering.
‘Mijn vrouw’, stelde Mr. Worth mij haar voor. Nu had ik bij geruchte gehoord dat Mr. Worth, toen hij nog coupeur in de zaak van Gagelin in de Rue de Richelieu was, een van de jonge meisjes, die daar in betrekking waren, gehuwd had. Ik had er uit dezelfde bron bij hooren vertellen dat madame Worth, met de gemakkelijkheid van de meesten van haar geslacht, zich bewonderenswaardig naar hare nieuwe positie geschikt had, en in alle opzichten een echte lady was. Met de ongedwongenheid van een volmaakte dame van de wereld, met waardigheid gecombineerd met eenvoud en met die oneindige bekoring van beweging, deed zij eenige passen naar mij toe, vriendelijk glimlachende, als een welkom op haar gelaat. Zij droeg een hooge witte satijnen japon, overvloedig met kant gegarneerd, en korte mouwen; lange peau de Suéde handschoenen reikten bijna tot aan hare schouders, twee of drie armbanden droeg zij om den arm, een diamant was hier en daar half verborgen tusschen de kant.
Nooit te voren scheen mij wit satijn zoo volmaakt te passen als bij dit persoontje, zij en hare japon vormden zulk een volkomen geheel, dat nog maanden daarna, Madame Worth en wit satijn in mijne gedachten bijna synoniem waren, niet van elkaar te scheiden; van alle andere vrouwen in wit satijn leek het me slechts bedriegelijke namaak toe. Het kwam geen oogenblik in me op, als ik naar haar keek, dat zulk een japon eigenlijk in 't geheel niet op haar plaats was, waar niemand anders toilet had gemaakt. Zij was Madame Worth: haar naam sloot toilet maken in, bovendien was zij zoo bijzonder aantrekkelijk en gedistingueerd in haar optreden, dat de japon eigenlijk slechts een der détails van hare persoonlijkheid vormde. Ik merkte direct op dat zij, eene Française, een charme had, die anders meestal aan de Spaansche vrouwen eigen is, zoo Spaansch, inderdaad, dat indien ik haar in den salon van een voornaam huis had ontmoet en aan haar voorgesteld was geworden als de Markiezin de la Vega van Granada, ik dit doodgewoon zou hebben gevonden.
(Wordt vervolgd).